The analogy of the city and the soul in Plato's "Republic" has often been criticised in academic literature, perhaps most famously by Bernard Williams in his 1973 essay "The Analogy of City and...Show moreThe analogy of the city and the soul in Plato's "Republic" has often been criticised in academic literature, perhaps most famously by Bernard Williams in his 1973 essay "The Analogy of City and Soul in Plato's Republic". Building on the refutation of this criticism in an earlier essay, this thesis attempts to establish an integral interpretation of the city-soul analogy which is both conceptually and narratively adequate. A close study of the introduction of the analogy in book II of the "Republic" informs us that the analogy implies a similar structure between city and soul, but no correlation, and that it is not intended as an argument or principle, but rather as a guiding hypothesis for Socrates' experimental investigation of justice. This interpretation allows for the refutation of numerous criticisms of Plato's elaboration of the analogy in Callipolis. Finally, the combination of this interpretation with insight in the psychologically realist character of Callipolis, enables us to understand the working of the analogy in the "City of Pigs", and the role of this short-lived utopia in Plato's ethical and political theory, leading us to the conclusion that Plato's "Republic", if properly understood, is everything but a highlight of utopian thinking.Show less
Bachelor thesis | Griekse en Latijnse taal en cultuur (BA)
closed access
In Plato's Gorgias gaat Socrates onder andere in gesprek met Callicles, die een hedonistisch standpunt verdedigt. Hij beweert dat het goede gelijkstaat aan genot. Socrates geeft hiertegen meerdere...Show moreIn Plato's Gorgias gaat Socrates onder andere in gesprek met Callicles, die een hedonistisch standpunt verdedigt. Hij beweert dat het goede gelijkstaat aan genot. Socrates geeft hiertegen meerdere argumenten. Een van deze argumenten bespreek ik in mijn scriptie. In de secundaire literatuur wordt dit argument beschouwd als ongeldig. In deze scriptie wordt echter beargumenteerd dat het argument wel valide is.Show less
Bachelor thesis | Griekse en Latijnse taal en cultuur (BA)
closed access
In mijn scriptie onderzoek ik de invloed van Prodicus' taalopvattingen op Plato's Cratylus. Aan de hand van testimonia van Aristoteles, Galenus, Philodemus, Thucydides en Plato schets ik in het...Show moreIn mijn scriptie onderzoek ik de invloed van Prodicus' taalopvattingen op Plato's Cratylus. Aan de hand van testimonia van Aristoteles, Galenus, Philodemus, Thucydides en Plato schets ik in het eerste hoofdstuk een beeld van Prodicus' taalopvattingen. In het tweede hoofdstuk onderzoek ik Plato’s taalopvattingen aan de hand van de Cratylus. Hierbij maak ik gebruik van de commentaren van Sedley en Ademollo. In mijn conclusie geef ik antwoord op de vraag of er enige invloed is van Prodicus en waar deze te vinden is.Show less
Bachelor thesis | Griekse en Latijnse taal en cultuur (BA)
closed access
Plato’s literaire inkleding van het Atlantisverhaal laat zien welke bedoeling hij er mee voor ogen had. Het Atlantisverhaal, over de strijd van het oude Athene tegen Atlantis, wordt door Plato in...Show morePlato’s literaire inkleding van het Atlantisverhaal laat zien welke bedoeling hij er mee voor ogen had. Het Atlantisverhaal, over de strijd van het oude Athene tegen Atlantis, wordt door Plato in Timaeus en Critias gepresenteerd binnen de context van een gastmaal. Uit de aankondiging en een discussie over dichterschap, wordt het verhaal aangedragen als een onderwerp van beoordeling: de discussiepartners in de dialoog moeten oordelen of het oude Athene in het verhaal lijkt op de Ideale Staat. In werkelijkheid is het Atlantis dat aan het moderne Athene doet denken. Door deze literaire inbedding van het verhaal in de Timaeus en Critias zet Plato ook de lezer van de dialoog aan tot een oordeel over hoe het Athene uit de 4e eeuw afwijkt van een ideale staat.Show less
Bachelor thesis | Griekse en Latijnse taal en cultuur (BA)
closed access
In deze scriptie tracht ik uiteen te zetten hoe Plato in het Symposium omgaat met de sympotische traditie, zoals die naar voren komt in de poëzie van, bijvoorbeeld, Theognis. Plato's houding ten...Show moreIn deze scriptie tracht ik uiteen te zetten hoe Plato in het Symposium omgaat met de sympotische traditie, zoals die naar voren komt in de poëzie van, bijvoorbeeld, Theognis. Plato's houding ten opzichte van deze traditie laat zich uitleggen als een proces van adaptatie en appropriatie.Show less
Met de analyse in deze scriptie heb ik een antwoord geformuleerd op de onderzoekvraag, namelijk of het (neo-) platonisme een verklaring kan bieden voor de zon en hel-afbeeldingen in het Laatste...Show moreMet de analyse in deze scriptie heb ik een antwoord geformuleerd op de onderzoekvraag, namelijk of het (neo-) platonisme een verklaring kan bieden voor de zon en hel-afbeeldingen in het Laatste Oordeel van Michelangelo. Daarbij past uiteraard wel de kanttekening dat het (neo-) platonisme een perspectief voor interpreteren is en er vele andere perspectieven mogelijk zijn. Bekend is namelijk dat voor sommige onderdelen van het Laatste Oordeel de Goddelijke Komedie van Dante nauwgezet heeft gevolgd. Uit hoofdstuk 4 bleek dat de ziel een ‘verbindend element’ is tussen de zon en de hel. Dit is ook in het Laatste Oordeel terug te zien. Onder andere met behulp van een – niet willekeurige - diagonale lijn zijn verschillende onderdelen te ‘verklaren’ met als centrale zijnssubstantie de ziel. De ziel is voor Ficino als middelste zijnssubstantie de verbindende schakel tussen de stoffelijke en de metafysische wereld. Michelangelo heeft zijn zelfportret halverwege de lijn afgebeeld. De lijn kan ook als symbool worden gezien als de verbinding tussen de opgaande gang van de platonische beschouwing richting God via contemplatie en de neerwaartse gang door de aantrekking van de zintuigelijk genot. Daarnaast is ook de circulaire gedachte van Ficino te herkennen. De (neo-)platonische zon-symboliek lijkt prominent ‘aanwezig’ te zijn in het Laatste Oordeel. Het aureool achter Christus kan geïnterpreteerd worden als een platonische verwijzing naar het hoogste of God. De zon als metafoor voor God maakt ook duidelijk dat God door zintuigen slechts indirect kan worden waargenomen. De plaatsing van de zon achter Christus kan mogelijk ook geïnterpreteerd worden aan de hand van het heliocentrische wereldbeeld van Copernicus. Vlak voor de start van het schilderen van het fresco was de theorie bekend bij de opdrachtgever. De zon als middelpunt relateert aan de centrale plaats van God. Vandaaruit gaan de lichtstralen die de zichtbare wereld verlichten en zichtbaar maken. De afbeelding van de hel, en dan met name de grot middenonder, blijft in de literatuur vragen oproepen. De grot als afbeelding als hellemond of Voorgeborchte lijkt niet voor de hand te liggen. Verschillende visuele elementen zijn echter wel te herkennen op basis van Plato’s beschrijving van Er van de dodenwereld. Zo zijn er spleten in de aarde, rechters en demonen die misdadigers wegslepen aan te wijzen. Op basis hiervan zou de grot als plaats van boetedoening, oftewel Vagevuur, te interpreteren zijn. En zeker ook Ficino legt met name nadruk op de zuiverende gang door de aarde en de rechters die zich in de lucht bevinden. Vele elementen van het gedachtengoed van Plato en Ficino ten aanzien van de hel en het Vagevuur zijn daarmee goed te herkennen in de onderste helft van het Laatste Oordeel. Op basis hiervan is naar ik meen met goede redenen te concluderen dat de grot middenonder het Vagevuur representeert.Show less
Met de analyse in deze scriptie kan een antwoord geformuleerd worden op de onderzoekvraag, namelijk of het (neo-) platonisme een verklaring kan bieden voor de zon en hel-afbeeldingen in het Laatste...Show moreMet de analyse in deze scriptie kan een antwoord geformuleerd worden op de onderzoekvraag, namelijk of het (neo-) platonisme een verklaring kan bieden voor de zon en hel-afbeeldingen in het Laatste Oordeel van Michelangelo. Daarbij past uiteraard wel de kanttekening dat het (neo-) platonisme een perspectief voor interpreteren is en er vele andere perspectieven mogelijk zijn. Bekend is namelijk dat voor sommige onderdelen van het Laatste Oordeel de Goddelijke Komedie van Dante nauwgezet heeft gevolgd. Uit hoofdstuk 4 bleek dat de ziel een ‘verbindend element’ is tussen de zon en de hel. Dit is ook in het Laatste Oordeel terug te zien. Onder andere met behulp van een – niet willekeurige - diagonale lijn zijn verschillende onderdelen te ‘verklaren’ met als centrale zijnssubstantie de ziel. De ziel is voor Ficino als middelste zijnssubstantie de verbindende schakel tussen de stoffelijke en de metafysische wereld. Michelangelo heeft zijn zelfportret halverwege de lijn afgebeeld. De lijn kan ook als symbool worden gezien als de verbinding tussen de opgaande gang van de platonische beschouwing richting God via contemplatie en de neerwaartse gang door de aantrekking van de zintuigelijk genot. Daarnaast is ook de circulaire gedachte van Ficino te herkennen. De (neo-)platonische zon-symboliek lijkt prominent ‘aanwezig’ te zijn in het Laatste Oordeel. Het aureool achter Christus kan geïnterpreteerd worden als een platonische verwijzing naar het hoogste of God. De zon als metafoor voor God maakt ook duidelijk dat God door zintuigen slechts indirect kan worden waargenomen. De plaatsing van de zon achter Christus kan mogelijk ook geïnterpreteerd worden aan de hand van het heliocentrische wereldbeeld van Copernicus. Vlak voor de start van het schilderen van het fresco was de theorie bekend bij de opdrachtgever. De zon als middelpunt relateert aan de centrale plaats van God. Vandaaruit gaan de lichtstralen die de zichtbare wereld verlichten en zichtbaar maken. De afbeelding van de hel, en dan met name de grot middenonder, blijft in de literatuur vragen oproepen. De grot als afbeelding als hellemond of Voorgeborchte lijkt niet voor de hand te liggen. Verschillende visuele elementen zijn echter wel te herkennen op basis van Plato’s beschrijving van Er van de dodenwereld. Zo zijn er spleten in de aarde, rechters en demonen die misdadigers wegslepen aan te wijzen. Op basis hiervan zou de grot als plaats van boetedoening, oftewel Vagevuur, te interpreteren zijn. En zeker ook Ficino legt met name nadruk op de zuiverende gang door de aarde en de rechters die zich in de lucht bevinden. Vele elementen van het gedachtengoed van Plato en Ficino ten aanzien van de hel en het Vagevuur zijn daarmee goed te herkennen in de onderste helft van het Laatste Oordeel. Op basis hiervan is naar ik meen met goede redenen te concluderen dat de grot middenonder het Vagevuur representeert.Show less
Bachelor thesis | Griekse en Latijnse taal en cultuur (BA)
closed access
De Politeia van Plato bevat een saillant detail over de opvoeding van de heersers van de ideale staat. De filosoofkoningen-in-spé moeten zich namelijk tien jaar lang bezighouden met wiskunde,...Show moreDe Politeia van Plato bevat een saillant detail over de opvoeding van de heersers van de ideale staat. De filosoofkoningen-in-spé moeten zich namelijk tien jaar lang bezighouden met wiskunde, alvorens ze zich aan de dialectiek mogen wagen. Deze scriptie zoekt uit waarom dat zo is en behandelt daarvoor de twee belangrijkste kampen binnen de secundaire literatuur over dit onderwerp: de visie dat wiskunde niet meer is dan een voorbereiding op dialectiek en de gedachte dat wiskunde ook op zichzelf goed is.Show less
Master thesis | Classics and Ancient Civilizations (MA)
closed access
A semantic study on hosios and cognates which compares the semantics and the uses of hosios in Euripides, Isocrates and Xenophon to Plato’s and focuses on Plato's (persuasive) use of the term.