Achtergrond: De sociaal-emotionele ontwikkelingsfasen ligt bij mensen met een verstandelijke beperking lager bij mensen met ‘normale’ ontwikkeling. Mensen met een licht verstandelijke beperking...Show moreAchtergrond: De sociaal-emotionele ontwikkelingsfasen ligt bij mensen met een verstandelijke beperking lager bij mensen met ‘normale’ ontwikkeling. Mensen met een licht verstandelijke beperking bereiken in hun sociaal-emotionele ontwikkeling vaak maximaal de realiteitsbewustwordingsfase. Onderzoeksvraag: In het huidige onderzoek is de sociaal-emotionele ontwikkeling en de samenhang met de woonsituatie en sekse bij mensen met een verstandelijke beperking onderzocht aan de hand van de Experimentele schaal voor de beoordeling van het sociaalemotionele ontwikkelingsniveau - Revised (ESSEON-R). Methoden: Vanuit Amsta hebben 31 participanten meegedaan met een gemiddelde leeftijd van 25.65 jaar (SD = 13.45). Waarvan 41.9 procent van het vrouwelijke geslacht zijn en 58.1 procent van het mannelijke geslacht. Resultaten: De woonsituatie en sekse blijken beide geen significant verschil aan te tonen in de sociale en emotionele ontwikkelingsleeftijden. Ook hebben ze beiden geen voorspellende waarde van de ontwikkelingsleeftijden. De kwalitatieve analyse van de ESSEON-R toont aan dat de impulscontrole van mensen met een verstandelijke beperking de laagst ontwikkelde dimensie is. Conclusie: De ESSEON-R is bruikbaar bij mensen met een verstandelijke beperking, echter alleen als gebruik gemaakt wordt van de kwalitatieve analyse met het computerprogramma. Door de disharmonische profielen van de cliënten is het toekennen van een sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd niet mogelijk.Show less
De transformatie van tempel naar kerk, ook wel tempel conversie genoemd, is een interessant verschijnsel dat zich vooral heeft geuit tussen de derde en de zesde eeuw. In deze periode incorporeren...Show moreDe transformatie van tempel naar kerk, ook wel tempel conversie genoemd, is een interessant verschijnsel dat zich vooral heeft geuit tussen de derde en de zesde eeuw. In deze periode incorporeren christelijke groeperingen (vaak leegstaande) tempels, en gebruiken het als plek voor de uitvoering van hun eigen religieuze praktijken. Egypte, dat een heel lange periode van complexe beschaving kent, bergt talloze tempels en kent een belangrijke periode van christelijke cultuur. Daarom is Egypte belangrijk in het onderzoek naar de verspreiding van het christendom en beschikt over veel materiaal dat de transformatie van tempel naar kerk kan toelichten. Friedrich Deichmann heeft als pionier een catalogus opgesteld met tempels die christelijke resten vertonen (inscripties etc.), verspreid over het gehele Romeinse Oosten. Door deze te vergelijken met teksten van antieke schrijvers, interpreteert hij de christelijke aanwezigheid in tempels als een overheersing van het heidendom. In de decennia na Deichmann is er veel onderzoek gedaan naar de vroegchristelijke gemeenschap. Echter, deze onderzoeken betreffen vaak alleen de gemeenschap en niet de archeologische resten die ze hebben achter gelaten. Afgezien van een aantal publicaties uit de afgelopen 15 jaar, is Deichmann de enige die het fenomeen tempel-conversie en de beweegredenen achter deze kwestie op heeft genomen in zijn onderzoek. De bronnen die in dit onderzoek gebruikt worden betreffen archeologische en geschreven bronnen. Het zwaartepunt ligt op de geschreven bronnen, omdat deze categorie omvangrijker is dan de archeologische bronnen welke zelfs als ‘schaars’ worden aangeduid. De geschreven bronnen vormen echter geen goede basis voor het onderzoek, omdat deze gekleurd zijn door de mening van de auteur. Verder zijn deze bronnen vaak niet contemporain en (meerdere malen) gekopieerd. Ook zijn, en dat geldt voor beide categorieën bronnen, de bronnen multiinterpretabel. Dit bemoeilijkt het onderzoek en daarom is het lastig om, met behulp van de beschikbare bronnen, tot een weloverwogen conclusie te komen. Ook Deichmann’s interpretatie en conclusie brengen problemen met zich mee. Ten eerste, doordat Deichmann het zwaartepunt van zijn argumentatie legt op de antieke bronnen, baseert hij zich eigenlijk op een heel gekleurd beeld, namelijk het beeld wat de antieke schrijver (in zijn geval Eusebius van Caesarea) wil schetsen. Ten tweede, Deichmann’s argumentatie is op een dusdanige manier geconstrueerd dat er een cirkelredenering ontstaat. Ten derde, zijn theorie suggereert een generalisatie: dat de conversie van tempels overal in het Romeinse Rijk op dezelfde manier wordt uitgevoerd. Op deze manier worden dus meerdere manieren van conversie uitgesloten, en het debat over de relaties tussen heidenen en christenen in een bepaald hoekje gedrukt. Het is daarom nodig om een andere (theoretische) insteek te nemen in het onderzoek. Het antwoord ligt in de sociale wetenschap: Social Memory, als een concept wat in eerste instantie gebruikt wordt om contemporaine gemeenschappen te interpreteren. Doordat Social Memory breed ingezet wordt (in de verschillende takken van de sociale wetenschap), biedt het brede perspectieven voor interpretatie. Social memory bespreekt het proces van herinneren en vergeten binnen het collectieve geheugen van een gemeenschap, en concentreert zich op (belangrijke) historische gebeurtenissen in het (dagelijks) leven van de mensen. Religie is ook een belangrijke vorm van social memory, omdat het een belangrijke factor in het dagelijks leven van de mensen is. De tempel is het meest belangrijkste instituut betreffende de religie. Doordat social memory de tempel en zijn uiterlijke vorm bespreken, is het mogelijk om ‘from the bottom up’-view te creëren. De tempel (en de archeologische bronnen) worden hiermee als onderwerp behandeld, en niet als lijdend bewijs. Omdat de bronnen multi-interpretabel zijn, is het nog steeds lastig om een compleet beeld te vormen betreffende de conversie van tempels, en de relaties tussen heidenen en christenen. De bronnen confirmeren beide benaderingen, en daarom biedt social memory (als theoretisch) concept nog geen uitkomst in het onderzoek naar de conversie van tempels. Het is daarom nodig om verder te kijken dan alleen de tempels, bijvoorbeeld naar de context en de gemeenschap. Omdat de christenen een rustige gemeenschap leken te zijn die niet te onderscheiden was van een normale ‘heiden’ (als beschreven in de oude bronnen), lijkt het vrij lastig om aan te nemen dat er een soort collectieve haat bestond tussen heidenen en christenen. Er kunnen verscheidene redenen genoemd worden die dit beeld versterken, zoals begrafenissen op de zelfde plekken en gezamenlijke liturgische en kunstzinnige aspecten. Deze feiten weerleggen de theorie dat de christenen en heidenen op vijandige voet leefden enigszins, maar verklaren nog steeds niet de redenen betreffende de conversie van tempels naar christelijke kerken, hoe deze conversie in zijn werk ging, en waarom. Om hier achter te komen zou elke tempel (in Egypte) op zich zelf bestudeerd moeten worden, om te kijken wat er is precies gebeurd is. Op deze manier kan er een driedimensionaal model gecreëerd worden, dat beide de conversie van tempels bespreekt, als de (veranderende) relatie tussen heidenen en christenen.Show less
This thesis is about bone paste (also called incrustation) used in the pottery of the Dutch Funnel Beaker West Group, which could be dated between 3400 BC and 2850 BC. On the basis of the problem...Show moreThis thesis is about bone paste (also called incrustation) used in the pottery of the Dutch Funnel Beaker West Group, which could be dated between 3400 BC and 2850 BC. On the basis of the problem definition an answer is sought for the question whether the bone paste was inserted into the pottery decorations and what this bone paste is made of. This question is answered through four research parts. The first is a study of Funnel Beaker pottery to look at how frequently the phenomenon of bone paste usage occurs. The second is an experiment to try to find out what is the best way to make bone paste. The third is a taphonomical experiment to see if there are any detectable traces of the application of bone paste in the pottery. And the fourth is a DNA analysis to find out if the bone which was used for the Funnel Beaker pottery was human or animal derived. The conclusion of this thesis is that bone paste can be found in about 23% of the ancient pottery studied. Probably, more pottery contained bone paste, but this is undetectable due to taphonomic conditions and the cleaning of the pottery. White burned crushed bone was most likely rubbed into fired pottery and then a fatty substance such as melted butter was put over it. This means that the pots could not be heated or washed. The result of the taphonomical part of the research is the discovery that bone powder applied before melted butter is most resistant to all kinds of taphonomical processes. The outcome of the DNA analysis is that most likely burned human bone was used as a source for the crushed bone powder in the ancient pottery decorations.Show less
In de historiografie heeft de herdenkingsgeschiedenis de laatste decennia aanzienlijke belangstelling verworven. De herdenkingscultuur rond de Belgische Afscheiding neemt hierin vooralsnog een...Show moreIn de historiografie heeft de herdenkingsgeschiedenis de laatste decennia aanzienlijke belangstelling verworven. De herdenkingscultuur rond de Belgische Afscheiding neemt hierin vooralsnog een bijzondere positie in. De thesis ‘De mythe van de Volksgeest’: de Belgische Afscheiding herdacht (1832-1932) belichaamd een herwaardering van deze herdenkingscultuur. In tegenstelling tot vele andere gedenkwaardige nationale aangelegenheden, kan met name de Tiendaagse Veldtocht (1831) nauwelijks als een nationaal hoogte- of dieptepunt worden beschouwd. Toch werd deze in bepaalde kringen wel degelijk het herdenken waard geacht. De voorstanders van herdenking waren voornamelijk oud-strijders – georganiseerd in de vereniging Het Metalen Kruis – en (oud-)militairen, (protestantse) notabelen, geestelijken en leden van het hof. Voor hen belichaamde de Tiendaagse Veldtocht een glorieuze overwinning. Bovendien had het Nederlandse volk als gevolg van de ‘wapenroep’ van koning Willem I nimmer een eenheid tentoongespreid als in die roerige jaren 1830-1832. Een dergelijke gebeurtenis verdiende het op nationale schaal te worden herdacht. Vanaf de eerste grote herdenking in 1856 tot het vijftigjarig jubileum in 1881 werd de herinnering aan de ‘mythe van de eendracht van 1830-1832’ vooral dankzij de veteranen nog op enige schaal herdacht. Na hun verdwijnen – door ziekte en ouderdom – rond het fin de siècle werd echter al snel duidelijk dat de herinnering aan de Afscheiding hen niet lang zou overleven – laat staan tot een daadwerkelijk nationale aangelegenheid zou worden.Show less
Vanuit de literatuur is bekend dat er een verband bestaat tussen intrathecale chemotherapie (CT) en craniale radiotherapie (CRT) en neuropsychologische disfuncties op het gebied van aandacht na ALL...Show moreVanuit de literatuur is bekend dat er een verband bestaat tussen intrathecale chemotherapie (CT) en craniale radiotherapie (CRT) en neuropsychologische disfuncties op het gebied van aandacht na ALL. Behandeling met radiotherapie wordt in verband gebracht met grotere gevolgen. Tevens is bekend dat neuropsychologische disfuncties en het hebben (gehad) van kanker invloed heeft op de kwaliteit van leven. In deze studie (20-25 jaar na behandeling) wordt onderzocht of behandelde patiënten een verminderde kwaliteit van leven laten zien, of lagere scores op aandachtsfuncties van invloed zijn op de kwaliteit van leven en of patiënten behandeld met CT+ CRT een verminderde kwaliteit van leven laten zien t.o.v. patiënten behandeld met CT en in hoeverre vermoeidheid een rol speelt. Aandacht is gemeten door middel van twee ANT-taken, kwaliteit van leven door middel van de CFQ, MFI-20, POMS en de ITS. Beide patiëntgroepen blijken op het gebied van vermoeidheid en dagelijks cognitief functioneren, in gelijke mate, meer vermoeidheid en meer cognitieve klachten aan te geven. Cognitieve klachten worden meer bepaald door vermoeidheid dan door objectief gemeten cognitieve functies. Dit geldt voor de patiëntgroep in sterkere mate dan voor de controlegroep. Patiënten behandeld met CT+CRT behalen een lager opleidingsniveau. Uitsluitend enkele scores op de volgehouden aandacht blijken samen te hangen met het dagelijks cognitief functioneren.Show less
Dit werk sluit aan bij archeobotanisch onderzoek naar de ontwikkeling van de landbouw in Grieks- en Romeins-Egypte, uitgevoerd door RUG en UCLA. Het richt zich op een specifiek deel van de...Show moreDit werk sluit aan bij archeobotanisch onderzoek naar de ontwikkeling van de landbouw in Grieks- en Romeins-Egypte, uitgevoerd door RUG en UCLA. Het richt zich op een specifiek deel van de graanplant, namelijk de aarspilknoop, dat in grote aantallen terug wordt gevonden in de dorsresten in kleitichels in Karanis, Egypte. Doordat de aarspilknoop een telbaar element van de graanplant is, kan de logistiek van de huizenbouw in verband worden gebracht met de graanoogst. In deze scriptie wordt een model gepresenteerd, waarmee kan worden uitgerekend hoeveel dorsresten nodig zijn voor de magering van een gebouw, hoe groot het oppervlak was van de akker waar de planten op groeiden die hiervoor nodig waren, en wat de kosten van deze dorsresten zijn geweest. Ook wordt dit onderzoek in perspectief geplaatst, door de archeologische context te bespreken. De antwoorden die uit deze berekeningen volgen geven in dit stadium al een aannemelijk beeld van de relatie tussen de logistiek van huizenbouw en de graanoogst, echter het model dient in de toekomst te worden verbeterd en uitgebreid.Show less
De voorkeur voor een bepaalde slaapwaak tijd en het doen van een activiteit op een bepaald tijdstip wordt het ‘chronotype’ genoemd. In dit onderzoek is gekeken of kinderen van het ochtend- en...Show moreDe voorkeur voor een bepaalde slaapwaak tijd en het doen van een activiteit op een bepaald tijdstip wordt het ‘chronotype’ genoemd. In dit onderzoek is gekeken of kinderen van het ochtend- en avondchronotype in hun cognitieve prestaties van elkaar verschillen bij afname van neurocognitieve tests in de vroege ochtend (8.30 uur). De ouders van basisschoolkinderen vulden een vragenlijst over het chronotype van hun kind in. Op basis van het chronotype werden 114 kinderen in de leeftijd van zeven tot en met twaalf jaar geselecteerd voor neurocognitieve testing op psychometrische snelheid, gerichte aandacht en werkgeheugen, volgehouden aandacht en visuospatiële patroonherkenning met taken van de Amsterdamse Neuropsychologische Taken (ANT). Deze taken werden op dinsdag, donderdag en vrijdag om 8.30 uur ’s morgens afgenomen. De resultaten wezen uit dat er een minimaal verschil op het testonderdeel visuospatiële informatieverwerking van de ANT bestaat tussen het ochtend- en avondchronotype bij deze kinderen. Daarbij presteerde ochtendchronotypen slechter dan de avondchronotypen in het verwerken van moeilijke informatie op basis van de reactietijd in de vroege ochtend. De conclusie is dat ochtend- en avondchronotypen in de leeftijdscategorie van zeven tot en met twaalf jaar op visuospatiële informatieverwerking in de vroege ochtend van elkaar verschillen.Show less