In dit onderzoek staat de eventuele invloed centraal van de conjunctuur op de gehanteerde ar-gumentatie van politici en wetenschappers rond het verhogen van de AOW-leeftijd. Dit debat is onderzocht...Show moreIn dit onderzoek staat de eventuele invloed centraal van de conjunctuur op de gehanteerde ar-gumentatie van politici en wetenschappers rond het verhogen van de AOW-leeftijd. Dit debat is onderzocht in de jaren 2006 tot 2019, met als hoogtepunt de daadwerkelijke invoering van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd in 2012. De meest recente ontwikkeling is de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd in 2019, waarin de regeling uit 2012 is vertraagd. Aangezien 2012 midden in een economische crisis was en 2019 in een hoogconjunctuur, geeft dit een vermoeden dat de stand van de economie invloed kan hebben gehad op de inzet en het soort argumenten dat politici en wetenschappers gebruikten. In dit onderzoek is dat verband onderzocht door grafische analyse en chi-kwadraattests, op basis van een eigengebouwde data-set met daarin 2206 argumenten van de beleidsmakers in 21 argumentatiecategorieën. Uit deze analyse bleek dat er in een laagconjunctuur meer voorargumenten en meer argumentatie gere-lateerd aan financiën gebruikt wordt door de beleidsmakers. Voor politici is dit verband meer significant dan voor wetenschappers. Bij de wetenschappers was er, in tegenstelling tot de an-dere onderzochte relaties, ook geen lineair verband te bewijzen. De conclusie is dat er inderdaad een verband is tussen de conjunctuur en de argumentatie rond het verhogen van de AOW-leef-tijd en dat dit sterker is voor politici dan voor wetenschappers. Dit levert ook bewijs voor pro-cyclische argumentatie en beleidsvoering door politici en bevestigt de theorieën rond het win-dow of opportunity en policy overreaction. De theorie rond politieke economie wordt niet direct bevestigd. Verder onderzoek is daar nodig naar de invloed van de conjunctuur op de opinie van kiezers en hoe sterk politici naar die opinie luisteren. Ook is het nuttig om de getrokken con-clusie breder te trekken door meer conjunctuurcycli of de argumentatie rond andere bezuini-gingsmaatregelen te analyseren. Aangezien het gevonden verband minder sterk is voor weten-schappers is de voornaamste aanbeveling om hen meer te betrekken bij de beleidsvorming.Show less
In de periode 1945-1975 kwam de Nederlandse verzorgingsstaat tot stand. In deze periode was er grote consensus in de Nederlandse politiek over de uitbreiding van de (verplichte) sociale wetgeving....Show moreIn de periode 1945-1975 kwam de Nederlandse verzorgingsstaat tot stand. In deze periode was er grote consensus in de Nederlandse politiek over de uitbreiding van de (verplichte) sociale wetgeving. Eén partij was echter consequent tegen de invoering van nieuwe sociale wetten: de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP). Deze scriptie beantwoord de vraag of de opvatting van staatkundig-gereformeerden ten opzichte van sociale wetgeving in genoemde periode veranderde. En was er binnen de partij sprake van verschil van opvatting? Dit wordt onderzocht aan de hand van casestudies over de invoering van de ouderdomswetten, arbeidsongeschiktheidswetten en de bijstand. Als analytisch model wordt gebruik gemaakt van de theorie van C.S.L. Janse over de ‘assimilatie’ of ‘persistentie’ van bevindelijk gereformeerden.Show less
In deze thesis staan de veranderingen op het gebied van de gemiddelde uittredeleeftijd en de arbeidsparticipatie van oudere werknemers sinds de Tweede Wereldoorlog in Nederland centraal. De...Show moreIn deze thesis staan de veranderingen op het gebied van de gemiddelde uittredeleeftijd en de arbeidsparticipatie van oudere werknemers sinds de Tweede Wereldoorlog in Nederland centraal. De Algemene Ouderdomswet en het vervroegd uittreden van oudere werknemers vormen de twee kernpunten die ik behandel. Het ontstaan van de AOW en de VUT wordt uitvoerig besproken en tevens komen de belangrijkste discussies die zich in de loop der jaren hebben ontwikkeld met betrekking tot deze twee onderwerpen aan bod. Deze debatten hadden hoofdzakelijk met de financiering en de toekomstige verwachtingen te maken. De belangrijkste bevinding uit deze thesis is dat Nederland tot de jaren zeventig een hoge arbeidsparticipatie van oudere werknemers kende. Dankzij de economische problemen die in dit decennium zichtbaar begonnen te worden, gingen werkgevers en vakbonden op zoek naar mogelijkheden om de groeiende werkloosheid terug te dringen. Dit leidde tot het vervroegd uittreden of de VUT en hier maakten veel oudere werknemers gebruik van, wat als gevolg had dat de arbeidsdeelname van deze groep aanzienlijk daalde. Onder invloed van de toenemende vergrijzing leidde dit echter tot te hoge kosten en vanaf de jaren negentig werd het vervroegd uittreden steeds minder aantrekkelijk gemaakt door de overheid. Na de eeuwwisseling werd deze trend voortgezet. Hierdoor steeg de participatiegraad van oudere werknemers en ook traden zij op steeds hogere leeftijd uit het arbeidsproces. In internationaal opzicht waren deze ontwikkelingen opmerkelijk. Werd Nederland eind jaren tachtig nog gekenmerkt door een uitzonderlijk lage arbeidsdeelname van 55-plussers, in 2011 waren de rollen omgedraaid en behoorde Nederland tot de top van Europa op het vlak van de arbeidsparticipatie.Show less