De term “kindpsychopaten” is in wezen een onterechte benaming en een niet bestaand fenomeen. Persoonlijkheidsstoornissen zoals psychopathie kunnen immers niet onder de 18 jaar gediagnosticeerd...Show moreDe term “kindpsychopaten” is in wezen een onterechte benaming en een niet bestaand fenomeen. Persoonlijkheidsstoornissen zoals psychopathie kunnen immers niet onder de 18 jaar gediagnosticeerd worden. Kinderen kunnen echter wel al op zeer jonge leeftijd psychopathische trekken vertonen, wat mogelijk zou kunnen leiden tot psychopathie. Bovendien blijken psychopathische trekken bij kinderen vaak deel uit te maken van een groter probleemscala. In deze scriptie worden relaties onderzocht tussen psychopathische trekken, internaliserende problematiek, en externaliserende problematiek bij 180 kinderen van 4 tot 7 jaar (M = 5.62, SD = 0.86) en de verschillen op elk van deze probleemgebieden tussen jongens en meisjes. Ouders hebben vragenlijsten over hun kind ingevuld die samengesteld waren uit de Children’s Problematic Traits Inventory (CPTI), om de mate van psychopathische trekken te meten, en de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ), om de mate van internaliserende en externaliserende problematiek te meten. Er is gevonden dat er (1) een klein tot gemiddeld sterke, positieve correlatie bestaat tussen internaliserende en externaliserende problematiek, (2) een gemiddeld sterke, positieve correlatie tussen externaliserende problematiek en psychopathische trekken, en (3) een gemiddeld sterke, positieve correlatie tussen het totale probleemscala en psychopathische trekken. Ook is er een kleine relatie gevonden tussen internaliserende problematiek en psychopathische trekken, maar niet wanneer deze relatie voor jongens en meisjes apart bekeken werd. Jongens scoren gemiddeld hoger op (1) de mate van psychopathische trekken, (2) de mate van externaliserende problematiek, en (3) het totale probleemscala volgens de SDQ. Er is geen verschil gevonden in gemiddelden tussen jongens en meisjes bij internaliserende problematiek.Show less
Gedragsproblemen hebben een negatieve invloed op de ontwikkeling van kinderen en jeugdigen. Diverse instellingen bieden behandeling aan kinderen en jeugdigen om gedragsproblemen te verminderen of...Show moreGedragsproblemen hebben een negatieve invloed op de ontwikkeling van kinderen en jeugdigen. Diverse instellingen bieden behandeling aan kinderen en jeugdigen om gedragsproblemen te verminderen of elimineren. In onderhavig onderzoek wordt het effect van behandeling onderzocht bij 180 kinderen en jeugdigen (5-16 jaar) met psychiatrische problematiek en gedragsproblemen die onder behandeling zijn (of waren) bij Zonnehuizen. De effectmeting gebeurt aan de hand van voor- en nametingen van gedragsproblemen met de Child Behavior Checklist (CBCL). Tevens wordt de relatie tussen het effect van behandeling en IQ, geslacht, leeftijd, internaliserende en externaliserende score op de voormeting onderzocht. Het landelijke project ‘ROM-ggz’ van GGZ Nederland schrijft effectmeting met de CBCL of de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) voor. De verkregen gegevens worden onder andere gebruikt voor ‘benchmarking’, waarbij GGZ-instellingen onderling worden vergeleken en uitspraken worden gedaan over de kwaliteit van zorg. Zorgverzekeraars gebruiken de ‘benchmark’ gegevens voor hun zorginkoop en verkoopbeleid. In onderhavig onderzoek wordt onderzocht of gebruik van de CBCL voor effectmetingen geoorloofd is. De evaluatie van het gebruik van de CBCL wordt aangevuld met onderzoek naar de bruikbaarheid van de SDQ voor effectmetingen. Uit de resultaten van onderhavig onderzoek blijkt dat er sprake is van effect van behandeling. De scores op de CBCL ten tijde van de nameting zijn significant lager (en daarmee gunstiger) dan de scores op de voormeting. Er is sprake van een zwakke positieve relatie tussen het effect van behandeling en IQ. Tussen het effect van behandeling en de internaliserende en externaliserende score op de voormeting is er sprake van een zwakke negatieve relatie. Er zijn beperkingen in het gebruik van de CBCL voor effectmetingen gevonden. Tevens zijn er onvoldoende onderzoeken beschikbaar die de bruikbaarheid van de CBCL of de SDQ voor het meten van gedragsproblemen bij kinderen en jeugdigen met een verstandelijke beperking hebben onderzocht, waardoor er eigenlijk geen conclusies uit effectmetingen met de CBCL of de SDQ kunnen worden getrokken en de gegevens niet gebruikt zouden moeten worden voor ‘benchmarking’.Show less
There is a growing number of foreign-born adopted children with Special Needs. Despite this increase little is known about these adopted children and their needs. It is important to find answers to...Show moreThere is a growing number of foreign-born adopted children with Special Needs. Despite this increase little is known about these adopted children and their needs. It is important to find answers to the following questions: 1.Are there differences between adopted children from Taiwan with Special Needs and adopted children from Taiwan without Special Needs, concerning problem behavior? 2. Are there differences between adopted children from Taiwan and adopted children from China, concerning problem behavior? 3. Are there differences between adopted children from Taiwan with Special Needs and adopted children from China with Special Needs, concerning problem behavior? Through sending adoptive parents questionnaires, data was obtained from 310 adopted children from Taiwan. These data were compared with data from a comparison group consisting of adopted children from China (N = 1233). Problem behavior was studied with the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) and the Child Behavior Checklist (CBCL). There were differences between girls with Special Needs from Taiwan and girls without Special Needs from Taiwan: the girls with Special Needs tended to have more problems with peers (SDQ), to have more internalizing problems (CBCL) and more total problem behavior (CBCL) than the girls without Special Needs. Boys with Special Needs from Taiwan also showed more internalizing problems (CBCL) than boys without Special Needs from Taiwan. Although „Special Needs‟ is considered to be something purely physical, both boys and girls with Special Needs showed more internalizing problems than children without Special Needs. It may be a pitfall to focus help only on the physical problems when helping adopted children with Special Needs. Besides that, girls from Taiwan (with and without Special Needs) showed more problem behavior on several problem scales than the girls from China. Similarly, girls with Special Needs from Taiwan showed more problems (according to the SDQ) than girls with Special Needs from China. This means that extra attention should be given to problem behavior from girls from Taiwan.Show less
In dit onderzoek is geprobeerd het gedrag van adolescente VMBO jongens in verband te brengen met verschillende perinatale factoren zoals Wijze van bevallen, Instrumentele bevalling, Geboortegewicht...Show moreIn dit onderzoek is geprobeerd het gedrag van adolescente VMBO jongens in verband te brengen met verschillende perinatale factoren zoals Wijze van bevallen, Instrumentele bevalling, Geboortegewicht, Duur zwangerschap, Dysmaturiteit, Tijdigheid bevalling, Ervaring bevalling, Aantal complicaties bevalling en Beleving en complicaties bevalling. Via VMBO scholen zijn ouders en jongens gevraagd om verschillende vragenlijsten in te vullen. Voor het huidige onderzoek is gekeken naar de antwoorden op de Strengths and Difficulties Questionnaire en de Vragenlijst Zwangerschap en Geboorte. Na verwijdering van blanco vragenlijsten en jongens die andersoortig onderwijs volgden, bestond het aantal deelnemers uit 441 jongens afkomstig van 14 scholen door heel Nederland. Zij waren gemiddeld 14.5 jaar oud (Min = 12, Max = 17, SD = 1.20). 350 Jongens bleken een spontane vaginale geboorte te hebben gehad, 43 een keizersnede en 48 een vacuümextractie. De gemiddelde zwangerschapsduur was 39.48 weken (Min = 27, Max = 43, SD = 2.11) en het geboortewicht was gemiddeld 3498 gram (Min = 500, Max = 6500, SD = 699.07). 13 Jongens konden aangemerkt worden als dysmatuur (≥ 38 weken zwangerschap en maximaal 2500 gr), 104 jongens als macrosoom (≥ 4000 gr) en 121 jongens vielen in de categorie serotien (≥ 41 weken zwangerschapsduur). De wijze waarop een jongen geboren was gaf geen significant verschil in gedrag, al was wel sprake van een trend in de problemen met leeftijdsgenootjes en totaal moeilijk gedrag. In het algemeen scoorden de kinderen na een instrumentele bevalling hoger op probleemgedrag en lager op prosociaal gedrag, doch niet significant. De mate waarin de bevalling als problematisch werd ervaren was significant voorspellend voor de aanwezigheid van emotionele problemen, gedragsproblemen, en de totale moeilijkheid van het gedrag van de jongen. De wijze van bevallen was significant voorspellend voor problemen met leeftijdsgenootjes. Aanbevolen wordt in toekomstig onderzoek meer in te gaan op verschillende soorten complicaties. Om de relaties tussen beleving van moeder rond de bevalling en gedrag bij haar kinderen beter in kaart te brengen wordt aangeraden ‘tussenfactoren’ zoals stress door ouderschap in analyses te betrekken. In de praktijk kan de beleving van moeder rond de bevalling mogelijk positief beïnvloed worden door pijnbestrijding tijdens de bevalling te geven en nazorg via kraamzorg, consultatiebureau of tijdens de zwangerschapsgymnastiek na de bevalling.Show less
Er komen steeds meer adoptiekinderen met special needs naar Nederland. Hoe deze kinderen zich ontwikkelen in vergelijking met adoptiekinderen zonder special needs en de gemiddelde algemene...Show moreEr komen steeds meer adoptiekinderen met special needs naar Nederland. Hoe deze kinderen zich ontwikkelen in vergelijking met adoptiekinderen zonder special needs en de gemiddelde algemene bevolking, daar is weinig over bekend. Het doel van dit scriptieonderzoek is om adoptiekinderen uit Taiwan in de leeftijd van 4 tot en met 18 jaar (N= 200) te verdelen in wel (n= 54) en geen special needs (n= 146) en ze onderling te vergelijken op de vragenlijst Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) en op enkele vragen die gesteld werden aan de adoptieouders. De onderzoeksvraag luidt: zijn er verschillen tussen adoptiekinderen met en zonder special needs wat betreft de psychosociale factoren gemeten met de SDQ, het gebruik maken van voorzieningen (fysiotherapie, remedial teaching en logopedie), en het volgen van speciaal onderwijs? De resultaten laten zien dat de twee groepen onderling significant verschillen op de volgende SDQ domeinen: problemen met leeftijdsgenoten, prosociaal gedrag, totale probleemscore, ervaren impact van de problematiek, en daarnaast op het gebruik van voorzieningen en het volgen van speciaal onderwijs. Ouders van de special needs adoptiekinderen rapporteren meer problematiek dan de niet special needs groep en de algemene bevolking. Deze bevindingen demonstreren het belang om de kwetsbare doelgroep van special needs adoptiekinderen extra ondersteuning te bieden in de vorm van goede (preventieve) hulpverlening en goed afgestemde nazorg.Show less
Ernstige gedragsproblemen bij jongeren hebben grote impact op de jongere zelf en de maatschappij als geheel. Uit eerder onderzoek blijkt dat agressief gedrag een positief verband heeft met...Show moreErnstige gedragsproblemen bij jongeren hebben grote impact op de jongere zelf en de maatschappij als geheel. Uit eerder onderzoek blijkt dat agressief gedrag een positief verband heeft met cognitieve vertekeningen en de afwezigheid van prosociaal gedrag. In deze studie is onderzocht in hoeverre cognitieve vertekeningen en prosociaal gedrag van reboundjongeren (12-15 jaar) afwijken van jongeren in het regulier voortgezet onderwijs. De studie werd verricht onder 169 jongeren, waaronder 73 reboundjongeren. Ook is geanalyseerd of de leeftijd van de jongeren verband hield met deze factoren. De voornaamste focus in deze studie was echter het meten van het effect op beide factoren van het EQUIP-programma dat in de reboundvoorziening wordt gehanteerd. Dataverzameling is verricht middels zelfrapportage, waarbij bij de reboundjongeren sprake was van een voor- en nameting. De resultaten van het onderzoek gaven aan dat er alleen op prosociaal gedrag verschil zichtbaar was tussen beide groepen, waarbij reboundjongeren zich tegen de verwachtingen in als meer prosociaal omschreven. De leeftijdstoename bleek slechts bij reboundjongeren te zorgen voor een toename in prosociaal gedrag. Het EQUIP-programma liet geen effecten zien op prosociaal gedrag, maar zorgde wel bij alle reboundjongeren voor een vermindering in cognitieve vertekeningen, waarbij de jongere doelgroep (12-13 jarigen) het meest profiteerde; EQUIP rust hen toe met een meer accurate manier van kijken naar gebeurtenissen in de wereld om hen heen.Show less
Om gedragsproblemen effectief te kunnen behandelen is het noodzakelijk om te begrijpen waardoor gedragsproblemen ontstaan, waardoor zij in stand worden gehouden en de vraag of er een verband is...Show moreOm gedragsproblemen effectief te kunnen behandelen is het noodzakelijk om te begrijpen waardoor gedragsproblemen ontstaan, waardoor zij in stand worden gehouden en de vraag of er een verband is tussen factoren. Uit zowel longitudinaal onderzoek, onderzoek bij jonge kinderen tot 7 jaar als onderzoek bij adolescenten is een verband gevonden tussen frustratie en het ontwikkelen van externaliserend probleemgedrag. Ook in het huidige onderzoek is gekeken naar een belangrijke executieve functie, namelijk de frustratietolerantie. Het doel van dit onderzoek is onderzoeken of er een verband is tussen probleemgedrag en de mogelijk onderliggende constructen hot executieve functie, een sterk ontwikkeld Behavioral Activation System en een zwak ontwikkeld Behavioral Inhibition System. Dit is onderzocht bij de populatie kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 jaar. In totaal deden 192 kinderen mee aan het onderzoek, waarvan 15 kinderen op het grensgebied van gedragsproblemen zaten en 13 kinderen een gedragsprobleem hadden. Er is een oudervragenlijst (SDQ), een zelfrapportage (BISBAS) en een computertaak afgenomen (Delay Frustration van de ANT) om het verwachte bovenstaande verband te kunnen onderzoeken. Uit de analyses bleek dat er geen samenhang was tussen gedragsproblemen en zowel het Behavioral Activation System als het Behavioral Inhibition System. Er is wel een lage samenhang gevonden tussen frustratietolerantie en gedragsproblemen, deze samenhang is slechts trendsignificant, dus voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie.Show less
Executieve functies ontwikkelen zich gedurende de gehele jeugd van het kind. Wanneer de ontwikkeling van deze functies achterblijft kunnen kinderen probleemgedrag gaan vertonen. De vraag binnen dit...Show moreExecutieve functies ontwikkelen zich gedurende de gehele jeugd van het kind. Wanneer de ontwikkeling van deze functies achterblijft kunnen kinderen probleemgedrag gaan vertonen. De vraag binnen dit onderzoek is hoe de executieve functies zich ontwikkelen bij kinderen en wat de samenhang van de executieve functies is met probleemgedrag. Verwacht wordt dat het executief functioneren van oudere kinderen beter is dan dat van jongere kinderen. Daarnaast wordt verwacht dat een minder goede ontwikkeling van de executieve functies samengaat met meer probleemgedrag. De onderzoeksgroep bestaat uit 137 kinderen van het reguliere basisonderwijs en omvat zowel jongens als meisjes uit de leeftijdscategorie 7, 9 en 11 jaar. Er is gebruik gemaakt van de ANT, SDQ en BRIEF om de executieve functies en het probleemgedrag van de kinderen te meten. Uit analyses met behulp van ANOVA en correlaties blijkt dat naarmate kinderen ouder worden, ze beter worden in het inhiberen van prepotente prikkels. Doordat deze functie verbetert maken oudere kinderen minder fouten. Op de andere inhibitie taak werden geen leeftijdseffecten gevonden, deze verschillen waren verwaarloosbaar. De samenhang van de executieve functies met probleemgedrag is niet overtuigend aangetoond in dit onderzoek. Weinig correlaties waren significant. De kleine correlaties die gevonden zijn lieten zien dat hoe meer moeite de kinderen hebben met het inhiberen van prepotent responsen des te hoger (slechter) ze scoren op hyperactiviteit.Show less