Deze scriptie onderzoekt de samenhang tussen het gebruik van traditionele en nieuwe media onder Nederlandse burgers en hun vertrouwen in de Nederlandse overheid. Het is een deductief, kwantitatief...Show moreDeze scriptie onderzoekt de samenhang tussen het gebruik van traditionele en nieuwe media onder Nederlandse burgers en hun vertrouwen in de Nederlandse overheid. Het is een deductief, kwantitatief onderzoek waarin gebruik is gemaakt van secundaire data door drie datasets te combineren van het LISS Core Study, een erkend longitudinaal onderzoek dat een breed scala aan sociale kerninformatie beschikbaar stelt over de Nederlandse LISS panelleden. Door middel van beschrijvend en explorerend onderzoek is er een poging gedaan tot het beantwoorden van de centrale onderzoeksvraag in deze studie: “In hoeverre is er een samenhang tussen het nieuwe mediagebruik onder Nederlandse burgers en hun vertrouwen in de Nederlandse overheid, en in hoeverre verschilt dit met de relatie tussen het traditionele mediagebruik en het vertrouwen van de burger?” De verwachtingen binnen dit onderzoek waren dat er een positief verband zou zijn tussen het traditionele mediagebruik onder Nederlandse burgers en hun vertrouwen in de overheid. Deze hypothese is dan ook aangenomen. Echter moet erbij worden vermeld dat dit onderzoek niet kan uitsluiten dat het gebruik van traditionele media de correlatie veroorzaakt, omdat er ook respondenten tussen zitten die gebruikmaken van zowel traditionele media als nieuwe media voor het verkrijgen van hun nieuws. Verbazingwekkend is er geen significant verband gevonden tussen het aantal gespendeerde uren aan nieuwe media onder Nederlandse burgers en hun vertrouwen in de overheid. Desondanks de kans groter is dat men meer interpretatieve en sensationele berichtgeving tegen kan komen, is er geen verschil gevonden onder burgers die meer of minder tijd online spenderen als het op overheidsvertrouwen aankomt. Al met al is vervolgonderzoek met specifiekere data van belang om daadwerkelijk de effecten te kunnen meten van mediaconsumptie onder Nederlandse burgers op hun vertrouwen in de overheid.Show less
Dit deductieve onderzoek heeft tot doel inzicht te verkrijgen in hoeverre de mate van vertrouwen onder burgers in de Tweede Kamer verklaard wordt door de invloed van sociale media. De...Show moreDit deductieve onderzoek heeft tot doel inzicht te verkrijgen in hoeverre de mate van vertrouwen onder burgers in de Tweede Kamer verklaard wordt door de invloed van sociale media. De onderzoeksvraag die in dit onderzoek verder onder de loep wordt genomen luidt dan ook: ‘In hoeverre wordt de mate van vertrouwen onder burgers in de Tweede Kamer verklaard door de invloed van sociale media?’ Vanuit de media malaise theorie en het mobilisatie perspectief zijn een viertal hypotheses opgesteld. In deze hypothesen worden de verwachtingen over het effect van het soort doeleinde waarvoor een burger sociale media gebruikt op het vertrouwen dat de burger in de Tweede Kamer heeft uiteengezet. Deze doeleinden betreffen communicatieve, informatieve, culturele en politieke. Door middel van kwantitatieve dataverzameling en- en analyse worden de eerder genoemde vier hypotheses getoetst. Door middel van snowball sampling hebben 144 respondenten een enquête met elf vragen ingevuld. 112 enquêtes zijn correct en volledig ingevuld en zijn gebruikt in de meervoudige regressie-analyse. Naast de dummy-variabele ‘sociale media doeleinden’ zijn demografische controlevariabelen en andere controlevariabelen, waarvan verwacht wordt dat zij de uitkomst zouden kunnen beïnvloeden, toegevoegd. Uit deze meervoudige regressie-analyse is gebleken dat er geen significant effect aangetoond kan worden tussen het doeleinde waarvoor iemand sociale media gebruikt en het vertrouwen in de Tweede Kamer. De conclusie is daarom dat de mate van vertrouwen onder burgers in de Tweede Kamer kan niet verklaard worden door de invloed van sociale media. Er is echter wel gevonden dat bepaalde demografische variabelen, de controlevariabele ‘plaats op het politieke spectrum’ en de mediërende variabelen een betere voorspellende waarde hebben. Deze variabelen hebben, in vergelijking met het doeleinde waarvoor sociale media gebruik worden, meer invloed hebben op het vertrouwen in de Tweede Kamer. Beperkingen van dit onderzoek kunnen onder andere gevonden worden in de sampling methode en in de generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten. Zo zorgt de sampling methode voor een mogelijke sampling bias, vanwege het gegeven dat Facebookvrienden een grotere kans hebben gehad dan random- en niet-Facebookgebruikers om aan het onderzoek deel te nemen. Zo heeft bijna driekwart van de respondenten het vrouwelijk geslacht en enkel een kleine 30 procent het mannelijke geslacht. In vervolgonderzoek wordt daarom aangeraden om een andere sampling methode te gebruiken, om zo de sampling bias te verkleinen. Ook wordt een andere steekproefmethode in vervolgonderzoek aangeraden, om zo de generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten te vergroten.Show less
De Europese Unie heeft als doel om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Om dit doel te bereiken is het noodzakelijk dat de EU-lidstaten overstappen op hernieuwbare energiebronnen zoals windenergie....Show moreDe Europese Unie heeft als doel om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Om dit doel te bereiken is het noodzakelijk dat de EU-lidstaten overstappen op hernieuwbare energiebronnen zoals windenergie. Windmolens stuiten echter op verzet in verschillende lidstaten. Het is daarom belangrijk dat er inzicht gekregen wordt in de factoren die de mate van acceptatie van de bouw van windparken bepalen. Het huidige onderzoek had tot doel om te achterhalen wat het effect is van inspraak door lokale belanghebbenden in de besluitvorming op de acceptatie van de bouw van de windparken, vergeleken met pseudo-inspraak en geen inspraak. Dit werd gedaan door middel van een experimenteel onderzoek, dat voorgelegd werd aan 199 participanten die wonen in het Verenigd Koninkrijk. In het onderzoek werd ook een sequentieel mediatie model getest, dat beschrijft hoe inspraak een positief effect zal hebben op acceptatie, doordat de inspraakmogelijkheid de waargenomen procedurele rechtvaardigheid vergroot, wat vervolgens het vertrouwen in de autoriteit vergroot. Dit verhoogde vertrouwen zorgt vervolgens voor een grotere mate van acceptatie van de bouw van het windpark. De resultaten lieten zoals verwacht zien dat inspraak, vergeleken met pseudo-inspraak en geen inspraak, een positief effect heeft op acceptatie, via de mediatoren. In tegenstelling tot wat voorspeld werd bleek pseudo-inspraak, ten opzichte van geen inspraak, geen significant effect te hebben op zowel de mediatoren als de mate van acceptatie. Ook werd gevonden dat risicopercepties over horizonvervuiling, geluidsoverlast en gezondheidsschade een significante negatieve relatie hebben met acceptatie van het windpark. Theoretische en praktische implicaties van het onderzoek worden besproken.Show less
Beleidsmakers en politici willen coproductie inzetten bij het ontwikkelen van innovatieve publieke diensten die daadwerkelijk voldoen aan de behoeftes van burgers. Het lijkt alsof deze instrumenten...Show moreBeleidsmakers en politici willen coproductie inzetten bij het ontwikkelen van innovatieve publieke diensten die daadwerkelijk voldoen aan de behoeftes van burgers. Het lijkt alsof deze instrumenten worden gezien als een effectieve werkwijze om het vertrouwen van de burger te heroveren. Er ontbreken echter empirische studies die deze aanname bevestigen. De gewenste en verwachte effecten zijn onvoldoende onderzocht waardoor de verwachte effecten ideologisch van aard kunnen zijn en dit is deels terug te zien in de academische literatuur. Er wordt in de literatuur nog betrekkelijk weinig kritische noten gezet bij de aanname die stelt dat coproductie onder meer leidt tot het leveren van betere publieke diensten en dat dit vervolgens tot meer vertrouwen in de overheid zal leiden. Deze thesis richt zich op de effecten van coproductie, maar op een ander belangrijk en tot nu toe minder vaak beantwoord vraagstuk. Meer specifiek identificeert deze thesis het volgende gat in de literatuur dat de uitkomsten van coproductie onvoldoende zijn onderzocht. De focus ligt meer op of de vraag of coproductie leidt tot meer effectiviteit, efficiency, klanttevredenheid en burgerbetrokkenheid. Deze thesis zal het geheel aan kennis vergroten over de specifieke uitkomsten van coproductie en of dit de democratische kloof ook zal doen verkleinen. Om de geïdentificeerde wetenschappelijke gat te onderzoeken zijn de volgende twee verwachtingen opgesteld. De eerste verwachting in dit onderzoek is dat bij een slechte coördinatie en mismatch van de verwachtingen bij coproductie het vertrouwen van de burger in de overheid niet zal toenemen. De tweede verwachting is dat een lage mate van external political efficacy ertoe zal leiden dat het vertrouwen van de burger in de overheid niet zal toenemen. Om deze twee verwachtingen te testen in de praktijk zijn er 12 semigestructureerde interviews afgenomen bij twee diverse groepen in De Kleine Wereld en de Bloemenbuurt, te Amsterdam Noord. Er zijn zes interviews afgenomen bij burgers die wel hebben deelgenomen aan een coproductieproject en zes interviews bij burgers die niet hebben deelgenomen aan dit project. Krijgen burgers in toenemende mate vertrouwen in de overheid, zodra en nadat zij hebben deelgenomen aan een coproductieproject? De onderzoeksbevindingen die zijn voortgekomen uit de interviews tonen aan dat het vertrouwen in de gemeente Amsterdam niet is toegenomen als de burgers uit Amsterdam Noord gaan coproduceren. Uit de analyse is gebleken dat een gebrekkige transparantie in de genomen beslissingen, schaarse terugkoppeling van informatie richting de coproducerende burger en het competitie-element tijdens het coproductieproces leidde tot een slechte coördinatie van het coproductieproces, waardoor burgers tijdens een dergelijk proces vaak in het duister tastten. Hierdoor hebben de coproducerende burgers andere verwachtingen dan de gemeenteambtenaren uit Amsterdam die het proces aansturen. Coproducerende burgers krijgen voldoende gelegenheid om inspraak te leveren, maar krijgen in onvoldoende mate terugkoppeling over wat er met deze input is gebeurd. Hierdoor hebben de burgers een lage mate van political efficacy. De twee verwachtingen van dit onderzoek zijn aangenomen en er kan geconcludeerd worden dat na het deelnemen aan de coproductieproject het vertrouwen van de burgers in de gemeente Amsterdam niet is toegenomen. Er is sprake is van een slechte coördinatie van het coproductieproces, mismatch van verwachtingen tussen de coproducerende burgers en gemeenteambtenaren en onvoldoende terugkoppeling over de genomen beslissingen. Op basis van de beantwoording van de onderzoeksvraag zijn de volgende vijf aanbevelingen geformuleerd: 1. Stel een specifiek kader op met de doelen, taken, rolverdeling, transparantie en financiering, waardoor het coproductieproces voor alle deelnemende partijen duidelijk is. 2. Wees er van bewust dat de coproducerende burgers naast inspraak ook transparantie willen over de genomen beslissingen. 3. Wees er van bewust dat het competitie-element tijdens het coproductieproces de coproducerende burgers demotiveert. 4. Wees er van bewust dat coproductieprojecten leiden tot verwachtingen bij de coproducerende partijen. 5. Realiseer als gemeente dat maar een klein groep zal coproduceren.Show less
Vertrouwen in de journalistiek neemt af, mede door de opkomst van nieuwsconsumptie via sociale media. Transparantie wordt door velen gezien als de oplossing om het vertrouwen te herstellen. Dit...Show moreVertrouwen in de journalistiek neemt af, mede door de opkomst van nieuwsconsumptie via sociale media. Transparantie wordt door velen gezien als de oplossing om het vertrouwen te herstellen. Dit onderzoek voert een experiment uit in Nederland om te onderzoeken of transparantie daadwerkelijk het medicijn kan zijn tegen het dalende vertrouwen. Vertrouwen wordt, in dit geval, gemeten in geloofwaardigheid, het vertrouwen op microniveau. Het resultaat van een online experiment laat een klein positief, niet significant effect zien. De conclusie uit dit onderzoek luidt dan ook dat transparantie niet de oplossing is om het dalende vertrouwen in de journalistiek te herstellenShow less
De handhavingsorganisatie van de gemeente Den Haag heeft na de introductie van informatiegestuurd werken (IGW) een beslismodel ontwikkeld om de aanpak van leefbaarheids- en veilighheidsproblemen te...Show moreDe handhavingsorganisatie van de gemeente Den Haag heeft na de introductie van informatiegestuurd werken (IGW) een beslismodel ontwikkeld om de aanpak van leefbaarheids- en veilighheidsproblemen te verbeteren. In dit onderzoek wordt gekeken hoe het beslismodel de samenwerking tussen de verschillende afdelingen die zich hiermee bezighouden kan verbeteren. Naast wetenschappelijke literatuur zijn ook relevante openbare en interne gemeentelijke stukken geraadpleegd. Om de gevonden informatie te toetsen zijn interviews afgenomen met medewerkers van de gemeente Den Haag. Uit het onderzoek blijkt dat het beslismodel een onderdeel is van de oplossing voor de samenwerkingsproblemen. Overige onderdelen waar voor het verbeteren van de samenwerking rekening mee gehouden dient te worden zijn: de organisatiestructuur, goede communicatie, sterk onderling vertrouwen en het nemen van de verantwoordelijkheid.Show less
Deze scriptie is een toepassing van een filosofische discussie over de aard van privacy en vertrouwen op de concrete casus van het Chinese sociaal kredietsysteem.
Background: Fathers and mothers play an unique role in the relationship with their children. This also accounts for the relationships of adoptive parents and their adopted children. Research of the...Show moreBackground: Fathers and mothers play an unique role in the relationship with their children. This also accounts for the relationships of adoptive parents and their adopted children. Research of the differences between adoptive fathers and adoptive mothers in the relationship with their children is scarce. Aim: In this study the relationship of adoptive fathers with their daughters was investigated, by comparing this relationship with adoptive mothers and their daughters. The difference between adoptive fathers and mothers in the interpretation of the problem behavior of their children was also examined. Methods: Adoptive fathers (n = 67) and matched adoptive mothers (n = 67) completed a questionnaire about their adopted daughters, when their daughters were on average 7.7 years (SD = 2.7) old. The questionnaire included questions about the relationship between adoptive parents and their children, about the time they spend together, their communication and the extent to which adoptive parents trust their adopted children. The adoptive parents also completed the Child Behavior Checklist (CBCL) to assess problem behavior of the adopted daughters. The Total Problem behavior scale and Social Problem scale were used in the current study. Results: Most adoptive parents were positive about their relationship with their adopted daughter. There was no significant difference between the relationship of adoptive fathers and their adopted daughters and adoptive mothers and their adopted daughters. Communication, time spend together and trust were significantly related to the amount of problem behavior of the adopted child. The relationship between adoptive parents and their adopted daughters was significant related to their ratings of problem behavior: a better relationship meant more problem behavior. Conclusion: There were no significant differences in the relationship between adoptive fathers and mothers and their adopted daughters. Their perspective on the amount of problem behavior of their adopted daughters is also the same. It’s therefore important to value the role of adoptive fathers when training and counselling is offered to adoptive parents.Show less