In dit onderzoek is nagegaan in hoeverre adolescenten in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar met angstig en stemmingsverstoord gedrag de ontwikkelingstaken “identiteit ontwikkelen”, “nieuwe...Show moreIn dit onderzoek is nagegaan in hoeverre adolescenten in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar met angstig en stemmingsverstoord gedrag de ontwikkelingstaken “identiteit ontwikkelen”, “nieuwe contacten aangaan met leeftijdsgenoten”, “autonomie verwerven” en “omgang met gezag” hebben volbracht. Het doel was om hier meer inzicht in te krijgen, waardoor bege¬leiding mogelijk gerichter ingezet kan worden. Dit leidde tot de hoofdvraag: In welke mate bestaan er verschillen in het beheersen van de ontwikkelingstaken van adolescenten tussen jeugdigen met angstig en stemmingsverstoord gedrag en jeugdigen zonder deze sociaal emotionele problemen? In totaal hebben 474 respondenten vragenlijsten over 266 jongens (M = 14.06; SD = 1.48) en 208 meisjes (M = 14.39; SD = 1.57) ingevuld. De Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV) heeft het angstig en stemmingsverstoord gedrag in beeld gebracht en de experimentele vragenlijst Adaptieve Vaardigheden Jeugdigen (AVJ) de vier ontwikkelingstaken. Naar voren gekomen is dat angstig en stemmingsverstoord gedrag bij adolescenten gepaard gaat met het minder goed beheersen van alle vier de onderzochte ontwikkelingstaken. Bij de comorbide vorm van angstig teruggetrokken en depressief gedrag was dit het sterkst het geval. Opvallend is dat de negatieve effecten bij de ontwikkelingstaken identiteitsvorming en nieuwe contacten met leeftijdsgenoten niet gevonden zijn bij meisjes met angstig depressief gedrag. Mogelijk is dit zo omdat zij, in tegenstelling tot de jongens, vriendschappen onderhouden door middel van conversatie en dat deze vriendschappen ervoor zorgen dat door middel van exploratie de identiteitsvorming niet benadeeld wordt. Vervolgonderzoek is nodig om dit gericht uit te zoeken en om causale verbanden weer te geven.Show less
Dit onderzoek is een longitudinaal experiment en heeft als doel om te kijken of er een relatie is tussen executieve functies en gedragsproblemen bij kinderen in het reguliere basisonderwijs tussen...Show moreDit onderzoek is een longitudinaal experiment en heeft als doel om te kijken of er een relatie is tussen executieve functies en gedragsproblemen bij kinderen in het reguliere basisonderwijs tussen de vier en acht jaar oud (78 meisjes, 72 jongens, M leeftijd voormeting 5.32, SD 0.56, M leeftijd nameting 6.33, SD 0.60). Tussen de voor- en de nameting heeft een ouderinterventie plaatsgevonden. Er is gekeken naar de relatie tussen executieve functies en gedragsproblemen en of de ouderinterventie invloed heeft op het verbeteren van de executieve functies en het verminderen van gedragsproblemen van de kinderen. Geconcludeerd kan worden dat hoe meer emotionele problemen, hyperactiviteit en onoplettendheid, gedragsproblemen en problemen met leeftijdsgenoten gezien worden door de ouders bij hun kind, hoe erger zij de problemen van het kind schatten welke ondervonden worden in het dagelijkse leven met de executieve functies inhibitie, planning en geheugen. Hoe meer prosociaal gedrag ouders waarnemen bij hun kind, hoe minder vaak ouders over het kind rapporteren dat het problemen heeft in het dagelijkse leven met inhibitie, planning en geheugen. De ouderinterventie heeft de executieve functies en gedragsproblemen van de kinderen in de interventiegroep niet significant meer verbeterd in vergelijking met de kinderen in de controlegroep.Show less
In this thesis1 a direct generalisation of the recombining binomial model by Cox, Ross, and Rubinstein [16] based on Pascal’s simplex is constructed. This discrete method approximates the price of...Show moreIn this thesis1 a direct generalisation of the recombining binomial model by Cox, Ross, and Rubinstein [16] based on Pascal’s simplex is constructed. This discrete method approximates the price of derivatives on multiple assets in a Black-Scholes market environment. It consists of a sequence of recombining multinomial trees based on Pascal’s simplex. The generalisation keeps most aspects of the binomial model intact, of which the following are the most important: The direct link to Pascal’s simplex; the matching of the moments of the log-transformed process; and the completeness of the model. The goal of this thesis is to privide a theoretical satisfactory solution. However, the recombining multinomial model might also have the potential to provide a practical satisfactory solution.Show less
Autismespectrumstoornissen (ASS) worden gekenmerkt door een triade van ernstige problemen in de sociale interactie, communicatie en verbeelding. Momenteel zijn er drie breed accepteerde theorieën...Show moreAutismespectrumstoornissen (ASS) worden gekenmerkt door een triade van ernstige problemen in de sociale interactie, communicatie en verbeelding. Momenteel zijn er drie breed accepteerde theorieën die het beeld behorende bij een ASS verklaren. De Theorie of Mind-hypothese (ToM), de Centrale Coherentietheorie (CC) en de Executieve Disfunctietheorie (EdisF). De drie theorieën sluiten elkaar niet uit en worden vaak naast elkaar gebruikt om het totale beeld van een ASS te verklaren. Met name EdisF is momenteel interessant om te onderzoeken, omdat uit onderzoek is gebleken dat training effectief kan zijn. Dit onderzoek richt zich op de relatie tussen verschillende executieve functies (EF) en ASS-kenmerken bij 746 kinderen in de leeftijd van 2 t/m 5 jaar. Tevens is onderzocht of er een interactie-effect is voor leeftijd en ASS-kenmerken. Problemen met executieve functies zijn gemeten met de Behavior Rating Inventory of Executive Function – Preschool Version (BRIEF-P). Er is gekeken naar de executieve functies inhibitie, cognitieve flexibiliteit (shift), emotieregulatie, werkgeheugen, planning en een composiet score voor het gehele EF-domein (GEC). De kinderen behoren op basis van hun score op de DSM-georiënteerde schaal Pervasieve Ontwikkelingsproblemen van de Child Behavior Checklist 1,5-5 (CBCL 1-1,5) tot de groep kinderen met weinig ASS-kenmerken (n=691), kinderen vallend in het grensgebied (n= 28) of kinderen met veel ASS-kenmerken (n= 27). De resultaten laten zien dat er een significant verschil is tussen de drie groepen wat betreft problemen met EF; de groep kinderen met veel ASS-kenmerken vertoont de meeste problemen met EF. Het onderzoek toont een significant verschil voor alle gemeten EF-schalen van de BRIEF-P. Verdere analyses van de effectgrootte laat zien dat met name cognitieve flexibiliteit en emotieregulatie gerelateerd zijn aan het hebben van ASS-kenmerken. Er is geen interactie-effect gevonden voor leeftijd en EF-problemen. De conclusie van dit onderzoek is dat kinderen met een ASS problemen hebben met EF, met name cognitieve flexibiliteit. Deze informatie kan gebruikt worden in de behandeling van kinderen met een ASS, door middel van de training van EF.Show less
One of the characteristics of Autism Spectrum Disorder (ASD) is difficulties with social interaction, which is the focus of this study. The main question is whether or not the level of intelligence...Show moreOne of the characteristics of Autism Spectrum Disorder (ASD) is difficulties with social interaction, which is the focus of this study. The main question is whether or not the level of intelligence can explain the individual differences in the quality of social skills in children with ASD. This study consisted of 108 children between 8.2 and 14.2 years, 22 children with autism spectrum disorder, 19 boys and 3 girls (M = 10,52, SD = 1,33), and 86 children with normal development, 35 boys and 51 girls (M = 10,64, SD = 1,15). The measurement instruments used in this study are the SCVT, SSRS and two items of the Wechsler Intelligence Scales and for Children (WISC-III), block design and vocabulary. The effect of intelligence level, visual spatial skills and verbal skills, on the development of social skills was investigated. It was proposed that a higher level of intelligence was related to a higher level of social skills. These hypotheses were supported by the results. A higher level of intelligence correlated with better developed social skills, both in children with ASD and children with normal development. A higher level of visual spatial skills in children with ASD appears to be associated with better developed social skills. Both in children with ASD and children with normal development a higher level of verbal skills correlated with better developed social skills.Show less
A new rite of passage in the form of travel, particularly to Europe, has become commonplace in post-World War II Australian society. The Australian experience is unique; the country's geographic...Show moreA new rite of passage in the form of travel, particularly to Europe, has become commonplace in post-World War II Australian society. The Australian experience is unique; the country's geographic place in the world, its healthy economy and its historic tie to Great Britain all characterise this phenomenon. This experience - as fluid as it may seem on the surface - has remained relatively consistent throughout the post World War II period despite developments in aviation and communications technology.Show less
Research master thesis | History: Societies and Institutions (research) (MA)
open access
This thesis is about two scientific expeditions to Dutch New Guinea.The first to the Wisselmeren (1939)just before the Second World War, the second to the Sterrengebergte (1959) a few years before...Show moreThis thesis is about two scientific expeditions to Dutch New Guinea.The first to the Wisselmeren (1939)just before the Second World War, the second to the Sterrengebergte (1959) a few years before the transfer of Dutch New Guinea to Indonesia. These expeditions were organized by the Dutch Royal Geographic Society (Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap or KNAG). Many disciplines were involved: zoology, botany, geology, anthropology and many more specialisations. This research looks specifically at the interaction between the colonial state and the scientific expedition and the knowledge resulting from this relationship. Therefore it focuses on colonial anthropology and the changing notions of race and the 'other'.Show less
In deze studie is onderzocht of de cognitieve vertekeningen van reboundjongeren afnemen na deelname aan de cognitieve gedragstherapie EQUIP. Ook is onderzocht of de mate van programma-integriteit...Show moreIn deze studie is onderzocht of de cognitieve vertekeningen van reboundjongeren afnemen na deelname aan de cognitieve gedragstherapie EQUIP. Ook is onderzocht of de mate van programma-integriteit hierin een rol speelt. De studie is verricht op drie reboundvoorzieningen in Den Haag waar met het EQUIP programma wordt gewerkt. De Hoe-Ik-Denk vragenlijst (HID) is afgenomen bij 49 jongeren, waarvan 38 (77.6%) jongens en 11 (22.4%) meisjes, van 12 tot en met 16 jaar oud (M = 13.84, SD = 1.11). Uit de resultaten blijkt dat de leerlingen een afname op elk van de cognitieve vertekeningen laten zien na het verblijf op een van de reboundvoorzieningen. De gevonden effecten zijn gemiddeld tot groot. De programma-integriteit is gemeten door een zelf ontwikkelde vragenlijst af te nemen bij de EQUIP trainers van de reboundvoorzieningen. Er is geen verschil gevonden in de mate van programma-integriteit van EQUIP tussen de drie rebounds. Op de vraag of de programma-integriteit een modererend effect heeft op de effectiviteit van EQUIP, kan in dit onderzoek geen uitspraak over worden gedaan. Hier dient verder onderzoek naar te worden verricht.Show less
Deze studie was gericht op de vraag of recalcitrantie, angst en denkstoornissen kunnen leiden tot een kwetsbaarheid bij jongeren met een autismespectrum stoornis om kenmerken van schizofrenie te...Show moreDeze studie was gericht op de vraag of recalcitrantie, angst en denkstoornissen kunnen leiden tot een kwetsbaarheid bij jongeren met een autismespectrum stoornis om kenmerken van schizofrenie te ontwikkelen. Aan dit onderzoek hebben in totaal 171 jongeren meegewerkt, met een gemiddelde leeftijd van 12.08 jaar (SD=2.27). De onderzoeksgroep bestond uit 59 (34.5%) jongeren met een stoornis binnen het autismespectrum, en 112 jongeren in de controlegroep. De AQ en de ADI zijn gebruikt om de kenmerken van een autismespectrum stoornis vast te stellen. De SPQ en de NPV-J recalcitrantieschaal zijn gebruikt om de kenmerken van schizofrenie te meten. Om de angst te meten is de SAS-K gebruikt, en voor de denkstoornissen is bij de jongeren de kFTDS afgenomen. Uit het onderzoek is gebleken dat er een positieve correlatie bestaat tussen autismespectrum stoornissen en kenmerken van schizofrenie. De mate van recalcitrantie en denkstoornissen spelen een rol in dit verband, de angst niet. Het is echter niet zo dat jongeren die meer kenmerken van autismespectrum stoornissen samengaan met meer kenmerken van schizofrenie, recalcitrantie en denkstoornissen.Show less
Het huidige onderzoek heeft als doel het toetsen van de validiteit van de indicatiestelling bij het doorverwijzen van jongeren naar het Knooppunt in Den Haag, met betrekking tot externaliserend...Show moreHet huidige onderzoek heeft als doel het toetsen van de validiteit van de indicatiestelling bij het doorverwijzen van jongeren naar het Knooppunt in Den Haag, met betrekking tot externaliserend probleemgedrag. Jongeren uit twee verschillende bovenschoolse voorzieningen, de reboundvoorzieningen en het Knooppunt ( N=213), hebben middels zelfrapportage vragenlijsten ingevuld, waarbij gekeken werd naar het voorkomen van aandachttekort/hyperactiviteit, openlijk antisociaal gedrag, proactieve en reactieve agressie. De resultaten geven weer dat er een significant verschil is tussen de twee groepen jongeren wat betreft het voorkomen van aandachttekort/hyperactiviteit, waarbij de jongeren van de rebounds meer aandachttekort/hyperactiviteit laten zien dan de jongeren van het Knooppunt. Daarnaast is er geen verschil aangetoond tussen de rebounds en het Knooppunt wat betreft het voorkomen van openlijk antisociaal gedrag, proactieve en reactieve agressie.Show less
In de eerste studie is de relatie onderzocht tussen ouderlijke stress en verschillende vormen van agressie (proactief en reactief) onder 407 jongens op het VMBO (M=14,07 jaar; SD=1,215 jaar), en de...Show moreIn de eerste studie is de relatie onderzocht tussen ouderlijke stress en verschillende vormen van agressie (proactief en reactief) onder 407 jongens op het VMBO (M=14,07 jaar; SD=1,215 jaar), en de invloed die belonings- en strafgevoeligheid op deze relatie heeft. In de tweede studie is de effectiviteit van de training Minder Boos en Opstandig onderzocht onder 22 jongeren (M=10,20 jaar; SD=1,031 jaar tijdens de voormeting). Agressie is gemeten met behulp van de Reactieve-Proactieve Agressie Vragenlijst (RPQ), ouderlijke stress met de Nederlandse versie van de Parental Stress Index- short version: de verkorte Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI-K) en belonings- en strafgevoeligheid met de Sensitivity to Punishment and Sensitivity to Reward Questionnaire (SPSRQ-C). Een principale componenten analyse op de items uit de NOSI-K geeft aanwijzingen voor een eenfactoroplossing en een tweefactoroplossing binnen de ouderlijke stress: een aan het kind gerelateerde stress-factor en een ouderschapsgerelateerde stress-factor (gevoel van incompetent ouderschap). Deze tweedeling lijkt nuttig te zijn in deze populatie. Uit regressie-analyses blijkt namelijk dat reactieve agressie het beste voorspeld wordt uit een combinatie van proactieve agressie en de ouderlijke stress (kind gerelateerd). De significantie van deze ouderlijke stress vervalt echter wanneer de belonings- en strafgvoeligheid van het kind aan het model worden toegevoegd. Proactieve agressie wordt daarentegen het best verklaard met reactieve agressie, ouderlijke stress (ouderschapsgerelateerd gerelateerd) en strafgevoeligheid. Hierbij blijft de ouderlijke stress (ouderschapsgerelateerd) dus ook in het eindmodel significant. Een lage BIS (strafgevoeligheid) heeft een mediërende invloed op de relatie tussen ouderlijke stress (zowel totale schaal als ouderschapsgerelateerde en kindgerelateerde factor) en proactieve agressie, terwijl hoge BAS (beloningsgevoeligheid, impulsiviteit en drive) juist een mediërende invloed uitoefent op de relatie tussen ouderlijke stress (alle vormen) en reactieve agressie. De enige modererende factor is drive op de relatie tussen de kindgerelateerde ouderlijke stressschaal en reactieve agressie: dit verband is sterker wanneer drive groter is. Alhoewel de kinderen in de tweede studie na de training Minder Boos en Opstandig op vrijwel alle schalen vooruitgang vertonen is er alleen een significant behandeleffect gevonden voor de mate van agressie (proactief en reactief). Er zijn geen significante correlaties tussen de verschillende instrumenten (RPQ; PSI; SPSRQ-C).Show less
In this thesis we study a measure-valued structured population model. We present a functional analytic framework in which we think the type of equations in this model are studied best and we...Show moreIn this thesis we study a measure-valued structured population model. We present a functional analytic framework in which we think the type of equations in this model are studied best and we formulate a technique to use the corresponding linear model to get solutions for the non-linear model. A key in creating a convenient framework is embedding the space of Borel measures in a Banach space that is a subspace of the dual of the bounded Lipschitz functions. We give an existence result for positive mild solutions with values in a Banach space, based on a contraction argument, which yields positive measure-valued solutions to the (semi-) linear model. To get approximations for the non-linear model, we freeze the coefficients in the equation on an equidistant grid in time and use the solutions of the linear model. These approximations are similar to those obtained by applying the Forward Euler Scheme for ordinary differential equations. We prove that the approximations form a Cauchy sequence that converges and we find a rate of convergence. We present a generalization of this technique that can be applied to a problem formulated in terms of a parametrised non-linear semigroup on a Banach space, where the parameter is determined by a feedback function.Show less
In deze studie is de ontwikkeling van de containersector in de periode 1995 tot 2006 onderzocht. Aan de hand van de laatste grote Nederlandse containerrederij Nedlloyd, is een overzicht gegeven van...Show moreIn deze studie is de ontwikkeling van de containersector in de periode 1995 tot 2006 onderzocht. Aan de hand van de laatste grote Nederlandse containerrederij Nedlloyd, is een overzicht gegeven van de ontwikkelingen, zoals de grootte van schepen, netwerk ontwikkelingen, allianties, fusies en acquisities. Daarna is er gekeken naar de invloed van de sector op de haven van Rotterdam, en met name de invloed op het uitbreidingsproject Maasvlakte 2.Show less
In 1980 pleegde Bouterse met vijftien andere sergeanten een staatsgreep in Suriname. Bouterse werd al snel de leider van het militair regime, dat tot 1986 Suriname bestuurde en ook daarna nog...Show moreIn 1980 pleegde Bouterse met vijftien andere sergeanten een staatsgreep in Suriname. Bouterse werd al snel de leider van het militair regime, dat tot 1986 Suriname bestuurde en ook daarna nog invloed bleef uitoefenen op de Surinaamse regering. In 1992 was er een breekpunt. Bouterse vertrok uit het leger en werd partijleider van de Nationale Democratische Partij (NDP). Vanaf toen begon hij zijn positie als politiek leider te verstevigen. Met resultaat: In 2010 werd Bouterse met een kleine meerderheid democratisch gekozen als president van Suriname. In deze scriptie ga ik de ontwikkeling onderzoeken van Bouterse van autoritair-populistisch leider in 1980 naar charismatisch-populistisch leider in 2010. Tegenwoordig wordt Bouterse gezien als charismatisch leider. Dit is niet altijd zo geweest. Ten tijde van het militair regime was hij vooral een autoritair leider. Er zijn een aantal voorwaarden voor een charismatisch leider om zich te manifesteren. Ten eerste moet de leider unieke kwaliteiten bezitten. Ten tijde van het militair regime bezat Bouterse een aantal kwaliteiten die hem tot supreme caudillo, meest invloedrijke man, maakte onder de militairen. Maar een charismatisch leider was hij toen nog niet. De tweede voorwaarde is het bestaan van een voedingsbodem in de vorm van een crisis. Gedurende de hele periode van 1980 tot 2010 was er sprake van een economische malaise in Suriname. Dit zorgde voor een continue ontevredenheid. Een omslag in de Surinaamse politiek gebeurde pas wanneer er sprake was van een politieke crisis. De laatste voorwaarde voor een charismatisch leider is de ontvankelijkheid van het volk voor een charismatisch leider. Deze ontvankelijkheid hangt af van de mate van religiositeit van de bevolking. Het Surinaamse volk is zeer religieus. Gedurende zijn gehele militair en politiek leiderschap heeft Bouterse gebruik gemaakt van populistische middelen. Dit wordt duidelijk via de zes sleutelthema´s van populisme van Paul Taggart. Ten tijde van het militair regime was Bouterse een autoritair-populistisch leider. Na zijn bekering tot de kerk Gods Bazuin in 1999, één van de populairste kerken in Suriname, bouwde Bouterse een steeds nauwere band op met de charismatische Steve Meye, de bisschop van Gods Bazuin. Bouterse ging de nadruk leggen op het religieuze begrip ‘vergeven’. Hij vergaf zijn voormalige vijanden en hij verwachtte van het volk van Suriname dat ze hem zou vergeven voor excessen die waren voorgevallen tijdens het militair regime. Door de religieuze lading toe te voegen aan de voorwaarden voor een charismatisch leider die er al bestonden – een voedingsbodem en een sterke leider met unieke kwaliteiten - groeide Bouterse uit tot de charismatisch-populistisch leider die hij nu is.Show less
In this thesis, three properties of model selection criteria are considered: consistency, minimax-rate optimality and insensitivity to the stopping rule. A result of Yang, demonstrated for linear...Show moreIn this thesis, three properties of model selection criteria are considered: consistency, minimax-rate optimality and insensitivity to the stopping rule. A result of Yang, demonstrated for linear regression, is proven to hold in model selection with single-parameter exponential families as well: consistency and minimax-rate optimality are mutually exclusive. Susceptibility to optional stopping is shown to be asymmetric in nature. While AIC and null hypothesis significance testing are well-known to be sensitive to the stopping rule if the null model is correct, we show that the probability of incorrectly selecting the null model will remain bounded away from one. The main result concerns the switch model selection criterion δsw. It was already known to be consistent and minimax-rate optimal in the cumulative sense. In this thesis, we prove that the worst-case instantaneous standardized quadratic risk in a simple parametric problem is of order log log n n , missing the optimal rate only by a factor log log n. By a result of Shafer et al., δsw is not sensitive to optional stopping. Hence, δsw comes close to combining all three desirable properties in one criterion.Show less
Master thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (MSc)
open access
2015-01-01T00:00:00Z
The 2001 terrorist attacks and the 2008 financial crisis have had a profound impact on the community of bike messengers in New York City, USA. This thesis will give insight on how economic,...Show moreThe 2001 terrorist attacks and the 2008 financial crisis have had a profound impact on the community of bike messengers in New York City, USA. This thesis will give insight on how economic, political and social changes, as a result of these events, influenced the way bike messengers work and affected the construction of their community.Show less
Master thesis | Cultural Anthropology and Development Sociology (MSc)
closed access
The Lophophora williamsii or better known as the Peyote Cactus has been a point of controversy in American courts for decades. Members of the NAC (Native American Church) have been fighting in...Show moreThe Lophophora williamsii or better known as the Peyote Cactus has been a point of controversy in American courts for decades. Members of the NAC (Native American Church) have been fighting in court for the right to use this cactus classified as a Schedule 1 substance in their Peyote ceremonies. The court cases had differing outcomes as result. Within this juridical debate there is a hegemonic biomedical bias in which Peyote is considered to be a health threatening drug. This is remarkable, because Peyote doesn’t seem to stimulate addiction. In contrary, it is used to ‘heal’ addictions. Within this debate there is a lack of an emic view. This emic view in itself is problematic as researching within the NAC is difficult. Additionally, the Peyote ceremony is seen in the court as a part of the traditional religion of the NAC. But when looking at Native American religion, the NAC is a relative newcomer originating in 1917. What is the role of anthropology in this debate and what can it do to deconstruct the misconceptions of Peyotism? In answering this question and in exploring the juridical debate and its misconceptions a literature research about Navajo Native Americans and Peyotism is used.Show less