The use of style occurred very early in archaeology. It is used still today to determine specific proveniences for archaeological objects. A lot of problems tend to occur when trying to determine a...Show moreThe use of style occurred very early in archaeology. It is used still today to determine specific proveniences for archaeological objects. A lot of problems tend to occur when trying to determine a provenience for objects in a region where cultural interaction played a major role. These problems contain questions such as whether culture is recognizable through similarities and differences in small details and whether a style is really specific for a certain culture or region. These and other problems are the central theme of this thesis and these are being analysed with the help of a case study. This case study focuses on finding the place of manufacture of the ritual Mesoamerican book called Codex Borgia. The specific questions that stand central in this thesis are: which theories have been created about the origin of the Codex Borgia and how did the researchers interpret data for this research question? Furthermore, does finding a place of manufacture for the Codex Borgia give us new insights for further research in this area? Five of the many theories concerning this topic have been analysed here. It has been concluded that a couple of the researchers have been focussing on style-culture relations which tend to reveal little about a specific place of manufacture. This is due to the fact that similarities in this style, called the Mixteca-Puebla style, have been found over a large region. It is argued in this thesis that on the basis of style alone a specific region or place cannot be identified. That is why it has been argued that other sources should be used as well such as the content of the book. It has also been argued that we should not focus on trying to find a more specific place of manufacture for the Codex Borgia because it would not give us useful information on which further research can be based. We should not look for big differences in cultures as well, especially in a region where cultural interaction is dominant. Rather, we should focus on trying to understand this interaction and how it came to be.Show less
De Bandkeramische vindplaats Maastricht-Belvédère 1988 ligt op een middenplateau op de Caberg in Limburg. Alhoewel de Caberg geografisch gezien dichterbij de Heeswatercluster ligt, lijkt de...Show moreDe Bandkeramische vindplaats Maastricht-Belvédère 1988 ligt op een middenplateau op de Caberg in Limburg. Alhoewel de Caberg geografisch gezien dichterbij de Heeswatercluster ligt, lijkt de Bandkeramische bewoning van de Caberg in verschillende aspecten beter aan te sluiten bij de Bandkeramische bewoning van de Graetheidecluster. De Bandkeramische vindplaatsen van de Caberg worden gedateerd in de fasen 1C t/m 2D, waarbij de nadruk ligt op bewoning in de fasen 1C/1D. De vindplaatsen zijn daarnaast allen slechts één à twee fasen bewoond. Bovendien hebben ze een relatief lage spreiding van sporen. Deze kenmerken gelden ook voor de Bandkeramische vindplaats Maastricht-Belvédère 1988, wat het idee versterkt dat de Bandkeramische bewoning van de Caberg beter past bij de Bandkeramische bewoning van de Graetheidecluster, dan bij die van de Heeswatercluster.Show less
Sinds de uitgave van Luttwaks boek The grand strategy of the Roman Empire in 1976 is er een historisch debat gaande, waarin de centrale vraag is of de Romeinse keizers een grand strategy, een...Show moreSinds de uitgave van Luttwaks boek The grand strategy of the Roman Empire in 1976 is er een historisch debat gaande, waarin de centrale vraag is of de Romeinse keizers een grand strategy, een bepaalde strategie, volgden. In deze scriptie wordt de verdediging van de Romeinse oostgrens ten tijde van het Principaat en de Parthen (27 v.C.-224 n.C.) onder de loep genomen, waarvoor gekeken wordt naar de keizerlijke strategieën en het functioneren van het Romeinse leger in het Romeinse oosten, om uiteindelijk een bijdrage te kunnen leveren aan het grand strategy-debat. Daaruit blijkt dat vanaf Augustus een zeker beleid te zien is, dat zich uitte in het opschuiven van de Romeinse oostgrens richting de Eufraat. Vanaf het moment dat er een redelijke rechte oostgrens gecreëerd was, die deels langs de Eufraat liep, werd deze gehandhaafd. Toen de Parthen echter agressiever werden creëerden Marcus Aurelius en Septimius Severus een Romeins bolwerk in Mesopotamië, waardoor de Romeinen een sterke strategische positie verkregen. Het Romeinse leger bleek dankzij de hulp- en bondgenotentroepen die tot zijn beschikking stonden en de aanpassingen aan de in het oosten aanwezige vijanden goed te kunnen functioneren. Aan de hand van deze conclusies kan men wel degelijk stellen dat de Romeinse keizers een grand strategy hadden. From the moment that Luttwak’s book The grand strategy of the Roman Empire was published in 1976 there has been an ongoing historical debate, in which the central question is whether Roman emperors did or did not follow a grand strategy. In this thesis the defence of the Roman eastern border in the time of the Principate and the Parthians (27 BC-224 AD) has been examined, so that in the end a position can be taken in the grand strategy-debate. To attain this end this study has been examining the imperial strategies and how the Roman army functioned in the east. The results are that from Augustus on a certain policy can be deduced: the Roman border was slowly extended to the Euphrates. From the moment that the border ran a relatively straight course from north to south, partly running along the Euphrates, it was kept that way. That changed when the Parthians got more aggressive; Marcus Aurelius and Septimius Severus created a Roman bulwark in Mesopotamia, which gave the Romans a strong strategic position. The Roman army was very efficient thanks to the many auxiliary and allied troops in it and the adaptations to its enemies. Looking at these conclusions it can be concluded that the Roman emperors did have a grand strategy.Show less
Tijdens de Vroege Bronstijd bestonden er handelsnetwerken die zich uitstrekten over het Middellandse Zeegebied, Zuidoost-Europa en West-Azie. Troje in Noordwest-Anatolie en Poliochni op Lemnos...Show moreTijdens de Vroege Bronstijd bestonden er handelsnetwerken die zich uitstrekten over het Middellandse Zeegebied, Zuidoost-Europa en West-Azie. Troje in Noordwest-Anatolie en Poliochni op Lemnos maakten deel uit van deze handelsnetwerken. In deze periode doken er voor het eerst veel fijngemaakte sieraden op, waaronder de 'basket-shaped' oorbellen. Zo zijn er een aantal zeer rijke schatten met 'basket-shaped' oorbellen zowel in Troje als Poliochni gevonden. Deze gouden oorbellen laten een vergevorderde kennis van goudbewerking zien en een beheersing van een grote diversiteit aan technieken. De oorsprong van de vele technieken gebruikt in de 'basket-shaped' oorbellen, en de parallellen die vele objecten uit hun vondst-contexten in de verre omgevingen vinden, geven aan dat de edelsmeedkunst van Troje en Poliochni invloeden van buitenaf kende. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat een rechtstreekse route Troje en Poliochni met Mesopotamie verbond. Hoewel vaak aangenomen wordt dat de 'basket-shaped' oorbellen dit wel suggereren, is de verspreiding van 'basket-shaped' oorbellen juist opvallend beperkt tot de omgeving van Troje, vier voorbeelden uit Eskiyapar, Noordwest-Anatolie, daargelaten. Het is aannemelijk dat Troje en Poliochni in de Vroege Bronstijd deel uitmaakten van een handelsnetwerk dat zich strekte van het Egeische gebied tot aan Mesopotamie (en mogelijk nog verder), echter niet via directe wegen maar door connecties tussen 'handelsgebieden' die elkaar overlapten en onderling aan uitwisseling deden. Zo konden ideeen, grondstoffen en objecten zich over grote afstanden verspreiden. De contacten, die waarschijnlijk al lang bestonden, werden intensiever door de zoektocht naar grondstoffen en technieken bij de intrede van de metallurgie. De locatie van Troje en Poliochni was een belangrijke factor voor het ontstaan van de schatten en de 'basket-shaped' oorbellen daarin. De twee nederzettingen, vooral Troje, hadden niet alleen een goede aansluiting op de belangrijkste handelsroutes van Centraal-Anatolie en maritieme contacten met het Egeische gebied, maar ook contacten over de Zwarte Zee en een goede beschikbaarheid van metalen. Hierdoor kon er in Troje en Poliochni een sociale elite opstaan en een rijke metaalindustrie opbloeien waarin edelsmeden, die zich onder andere door Mesopotamische sieraden lieten inspireren, hun eigen stijl in sieraden konden ontwikkelen.Show less
Research master thesis | Developmental Psychopathology in Education and Child Studies (research) (MSc)
open access
2015-01-01T00:00:00Z
This study explored the relation between chronotype and cognitive and behavioral problems in 333 school-aged children (mean age 9.97 years, 55% girls), with an important focus on a potential...Show moreThis study explored the relation between chronotype and cognitive and behavioral problems in 333 school-aged children (mean age 9.97 years, 55% girls), with an important focus on a potential mediating role of sleep duration and sleep quality. Participants completed short-form WISC-IIINL and several tasks on the Amsterdam Neuropsychological Tasks (ANT), which assesses important domains of attention. Their parents filled out a sleep log and several questionnaires regarding chronotype (CCTQ), sleep habits (CSHQ), and behavioral problems (CBCL). Results showed that indeed eveningness was associated with behavioral problems. No direct associations with cognitive functioning were found. Sleep duration was not associated with cognitive-behavioral functioning. Sleep quality, specifically feeling rested in the morning during weekdays, was associated with cognitive and behavioral functioning. Several mediating relations were identified. The findings highlight that sleep quality partially mediates the relation between chronotype and cognitive-behavioral problems. Evening types show behavioral problems when they do not feel rested in the morning. These findings have significant clinical implications.Show less
It is exactly 100 years ago (1911) that hundreds of Chinese migrants set foot in the Netherlands. They were seamen employed by Dutch shipping companies and came originally from Guangdong province...Show moreIt is exactly 100 years ago (1911) that hundreds of Chinese migrants set foot in the Netherlands. They were seamen employed by Dutch shipping companies and came originally from Guangdong province in China. The Chinese community has now grown into a highly diverse community of 100,000 people. It is highly diverse in terms of their place of birth, socio-economic status and immigration history. Among the Chinese immigrants originating from the New Territories in Hong Kong who re-migrated from Britain to the Netherlands in the 1950s, there was a significant lineage, i.e. the Man lineage. Currently, this lineage in the Netherlands is made up of approximately 2000 – 2500 members and in Britain over 4000 members who share the same surname ‘Man’. This thesis has sought to find out what were the causes of migration that contributed to the exodus of the Man lineage to Europe from two particular villages – namely San Tin and Chau Tau – in the New Territories in Hong Kong. The thesis has conducted a comprehensive analysis that consists of a three-level examination, namely that of the macro, meso and micro levels. As a matter of fact, the rationale behind such decisions demonstrates the interaction between structure and agency, culminating in chain migration. In other words, factors such as colonialism, the economic situation, national immigration policies and established social networks all played a role in the decision-making process, making transnational migration possible. It has also demonstrated that family structure has a strong correlation with the pattern of migration. This thesis has also identified certain major changes in relation to the Man lineage in Europe as a result of migration. First of all, there has been an upward social mobility. Second, there has been a conversion in consciousness, notably, from a diasporic consciousness to a transcultural consciousness. Finally, there has been a change in social relationship among the second and the third generation Man lineage members since, according to the survey, they do not have close ties with their their agnates established in Europe and in the New Territories or the villages of their ancestors.Show less
In today's world, I feel that archaeologists often overlook the influence they have on society and identity through the popular representations of their findings. As these representations are often...Show moreIn today's world, I feel that archaeologists often overlook the influence they have on society and identity through the popular representations of their findings. As these representations are often beyond the control of archaeologists, they run the risk of giving the people an image of the past that is simplified and/or full of speculation. This in turn can lead to (and has led to, both in past and present) political misuse of archaeology. Through a lesser studied case-study in the field of Japanese archaeology, the protohistoric Kofun era and its haniwa clay figurines, this paper aims to create an awareness of how the way we represent our finds influences the identity of a society, both on a small scale and on a national scale, and how we can gauge this influence by looking at a nation's popular culture and art. In this I will focus specifically on the popular representations in archaeological parks and festivals and on how to find the influence of these representations in popular culture and art. As I find out during my research it is certainly possible to see an influence of archaeology in popular culture. Unfortunately the question remains if this is really an influence of the way archaeology is represented, or merely a matter of taste and interest of the artist. One might argue though that if a lot of artists like using these archaeological images this in itself could be a visible influence of the impact of archaeological representations. Either way it appears that more research is needed in this field.Show less
Deze masterthesis wil een verbinding leggen tussen de kerkelijke rite van het afleggen van belijdenis en de feminisering van religie. De femiseringsthese die geldt voor de negentiende eeuw, steunt...Show moreDeze masterthesis wil een verbinding leggen tussen de kerkelijke rite van het afleggen van belijdenis en de feminisering van religie. De femiseringsthese die geldt voor de negentiende eeuw, steunt op vier variabelen: een feminisering van de geestelijke stand, van gelovigen en hun rituelen, van de aard van religie en van religieuze spiritualiteit of vroomheid. Het afleggen van belijdenis biedt de mogelijkheid om de reikwijdte van de feminiseringsthese voor de protestantse context te onderzoeken. De belijdenisrite daarvoor geschikt: veel mensen deden belijdenis en de bronnen vermelden een verantwoording om belijdenis te doen. De feminiseringsthese en de belijdenisrite zijn voor de Nederlandse context nog nauwelijks gebruikt. In deze thesis wordt het onderzoek beperkt tot het grootste protestantse kerkgenootschap in Nederland, de Nederlandse Hervormde Kerk, in de periode 1816-1900. Een van de conclusies is dat de belijdenisrite in de tweede helft van de negentiende eeuw wordt versterkt door de invoering van kerkelijke rituelen en familierituelen. Het gebruik van emoties bij de belijdenis werd in de tweede helft van de eeuw toegejuichd, maar slechts zolang de belijdenis duurde. Daarna werd repressie door predikanten belangrijker geacht. Vrouwen in de negentiende eeuw schreven verder het meest over de belijdenis. Het beschrijven van vroomheid door vrouwen was geaccepteerd. Mannen (predikanten en gemeenteleden) gaven een negatieve betekenis aan deze vroomheid door die te vergelijken met uiterst piëtistische vrouwen. Zij vonden dat zowel mannen als vrouwen met mate over vroomheid moesten spreken. Redelijkheid en bescheidenheid achtte men van meer belang. Verschillen tussen bronnen van predikanten en gemeenteleden lichten met name op in de maatschappelijke betekenis die ze aan de belijdenisrite meegeven. This thesis makes a connection between the rite of confirmation and the feminisation of religion. Both confirmation and the theory of feminisation are hardly studied in the Dutch context. In this thesis research is limited to the largest protestant denomination in the Netherlands, the Dutch Reformed Church, in the period 1816-1900.Show less
This thesis is about the opinion of developers about archaeological research and the archaeological law and regulatory. The changes started after the signature of the Pact of Valletta, which should...Show moreThis thesis is about the opinion of developers about archaeological research and the archaeological law and regulatory. The changes started after the signature of the Pact of Valletta, which should protect the archaeological soil archive in Europe and encourage spreading the knowledge about archaeology to the public. Since 1999 it was possible for commercial archaeological enterprises to obtain a digging license and in 2007 the new monument regulation was implemented in The Netherlands. This was the beginning of a new era for the archaeologists. It means that when developers disturb the archaeological soil archive, they are obligated to pay for the archaeological research. This regulation provided a lot jobs and security for the conservation of the archaeological information and there are several enterprises that are specialized in public archaeology. All benefits, but what does the developer who pays all this feels about it? Five developers were interviewed on the subject and they all say it is a good thing this regulation is implemented and archaeological research has become a part of the process of development. The negative side of archaeological research is that it is unpredictable in terms of money and time. Besides this risk the product of archaeological research is not very useful for the developers. They would like to see more in return for their investment, for example through the media attention. When an archaeological find is published in a paper, they could mention the name of the developers if he cooperates well with the archaeologists. This would provide archaeology with an extra value for the developer.Show less
On the Syrian archaeological site Tell Sabi Abyad extensive traces of reed phytoliths and imprints have been found during the excavation seasons 2008 and 2009. These silica imprints can be...Show moreOn the Syrian archaeological site Tell Sabi Abyad extensive traces of reed phytoliths and imprints have been found during the excavation seasons 2008 and 2009. These silica imprints can be allocated stratigraphically to either one of the Early Ceramic Neolithic levels A-4A and A-4B, dating to approximately 6400 calBC. The reed phytoliths and imprints are often accompanied with impressions of branches or beams. The role and function of the reed and beam impressions is unclear, forming for instance either a roof of the level A-4B buildings, or a foundation layer of the level A-4B structures. Both allocations are problematic, as the roofs would have covered buildings with an average height of approximately 80 centimetres, while the occurrence of beams in foundation layers - as opposed to the use of reed - seems without ethnographic parallels. When confronting an assessment of the excavation data regarding reed silica imprints and beam impressions with architectural and ethnographical hypotheses, the possible role and function of the reed and beams is clarified. Through a process of eliminating non-viable hypotheses a clear picture emerges: the reed and beams can only be interpreted as being a part of the foundation layer of level A-4A, constructed after the levelling of the remains of the previous level A-4B.Show less
The analysis of the Ptolemaic and Greco-Bactrian coins has showed that the symbols on the coins are partly Hellenistic, but partly typical of Ptolemaic Egypt as well. There are some similarities...Show moreThe analysis of the Ptolemaic and Greco-Bactrian coins has showed that the symbols on the coins are partly Hellenistic, but partly typical of Ptolemaic Egypt as well. There are some similarities between the Ptolemaic and Bactrian coins. The coins usually show a prince or princess on the obverse side with several royal or divine attributes, and a god or goddess on the reverse side. Although there are similarities, there are many discontinuities as well with regard to the iconography. Discontinuities are found between the coins of the ruling princes themselves, but also between the coins of the two Hellenistic kingdoms, Ptolemaic Egypt and Bactria, in general. Depending on the popularity of the prince or his power, on ruler is portrayed with certain symbols and the other with other or less symbols. Thus, not every prince is depicted with the aegis of Zeus or with the trident of Poseidon. It seems that certain symbols had to be earned and that’s why there isn’t a standard applied to all Ptolemaic coins. The Bactrian coins confirmed this theory. When the Ptolemaic coins are analyzed and compared with the Bactrian coins there are differences and similarities to be discovered as well. The iconography of a coin seems to have been influenced by the local culture and the degree of integration between different cultures. Bactrian coins showed similar symbols as the Ptolemaic coins. For that reason there can be argued that there is a standard for the iconography applied to both the Hellenistic kingdoms. When you compare the Ptolemaic coins with our currency, the euro, you can see that the euro is a Dutch currency, but a European currency as well. This is how the Dutch look at the euro, as a Dutch coin and as a European coin. The Ptolemaic coin is a typical Ptolemaic coin with typical culture defined symbols, but also a Hellenistic coin, with symbols similar to the Bactrian coins.Show less
De belangrijkste conclusie die getrokken kan worden over het cultuurcontact tussen de Grieken en de Egyptenaren in de vroeg Ptolemaeïsche periode in Egypte is dat dit contact wederzijds was. Het...Show moreDe belangrijkste conclusie die getrokken kan worden over het cultuurcontact tussen de Grieken en de Egyptenaren in de vroeg Ptolemaeïsche periode in Egypte is dat dit contact wederzijds was. Het waren niet alleen de Grieken die de Egyptenaren beïnvloedde, maar ook andersom. Wie invloed had op de ander wordt vaak gebaseerd op de context waarin een object is teruggevonden. Dit is goed aan te tonen door Alexandrië als case-study te onderzoeken binnenin Ptolemaeïsch Egypte. Hier heeft de Egyptische cultuur de Griekse cultuur beïnvloed. Onder andere door de kult van Serapis en de Egyptische beelden die gevonden zijn in de stad. Niet alleen in Alexandrië is de Griekse materiële cultuur beïnvloed door de Egyptische, ook op veel Griekse beelden is deze invloed aan te treffen. Vaak waren de Griekse beelden uit Egyptische materiaal gemaakt of bezaten ze nog een steunpilaar. De 1e drie Ptolemaeïsche koningen lieten zichzelf bovendien afbeelden als farao’s in plaats van Griekse vorsten, omdat ze het land bleven regeren zoals de farao’s voor hen ook hadden gedaan. Ook lieten ze de lokale structuur intact, waarin de priesters van de Egyptische tempels een belangrijke rol speelden. Griekse invloed op de Egyptische cultuur is onder andere terug te vinden in tempels. In grote lijnen zijn de Egyptische tempels hetzelfde gebleven, zoals hun plattegrond, maar zijn details wel veranderd, zoals de kapitelen. Ook in de economie zijn er veranderingen doorgevoerd. De belangrijkste verandering in de economie was het invoeren van munten. Op deze munten werden de Ptolemaeën wel afgebeeld als Griekse leiders. In de religie waren ook wederzijdse invloeden. De Grieken gingen hun pantheon verbinden met de Egyptische en er ontstond een nieuwe god uit twee Egyptische goden: Serapis. De koninginnen en koningen kregen een grotere status binnen de Egyptische cultuur, want vanaf de cultus van Arsinoë II werden ze gedurende hun leven en dood vereerd als goden. Er heeft dus integratie plaatsgevonden en dit geeft aan dat de term Hellenisatie niet toepasbaar is op Egypte, want het is niet zo dat alleen de Grieken invloed hebben gehad op de Egyptenaren; het was een wisselwerking. De term ‘Ptolemaeïsering’ is dus meer op zijn plaats.Show less
In this bachelor thesis I investigate whether Neanderthals had a sexual division of labour or not. I established three hypotheses: 1) Neanderthals had a sexual division of labour where males hunt...Show moreIn this bachelor thesis I investigate whether Neanderthals had a sexual division of labour or not. I established three hypotheses: 1) Neanderthals had a sexual division of labour where males hunt and females gather plant foods and perform other activities, 2) Neanderthals had a sexual division of labour where males and females hunt but males perform the most dangerous tasks, 3) there was no sexual division of labour and males and females hunted and gathered in equal amounts. To find out if Neanderthals had a sexual division of labour, a meta-study of two osteological analyses applied to Neanderthal bones was performed. The first methods that was used was a comparison of the shape and robusticity of male and female Neanderthal limb bones compared to samples of modern human huntergatherers and sedentary populations. Secondly the distribution of trauma across the skeletons of male and female Neanderthals was compared. In both of the analyses the evidence pointed towards the first hypothesis. The evidence however was too limited. The small sample size of sexable Neanderthals was the largest issue. I concluded that according to the data gathered in this thesis hypothesis 1 is the most likely. However, none of the three hypotheses can be rejected confidently due to the limited evidence.Show less
Deze MA-thesis laat zien welk verband er bestaat tussen verschillende aspecten van het leger van Julius Caesar, zoals strategie, tactiek, logistiek en organisatie, ten tijde van zijn oorlog tegen...Show moreDeze MA-thesis laat zien welk verband er bestaat tussen verschillende aspecten van het leger van Julius Caesar, zoals strategie, tactiek, logistiek en organisatie, ten tijde van zijn oorlog tegen de Pompeianen.Show less
The discovery of remains of a lion in the Gran Dolina cave (Atapuerca, Spain) with pronounced signs of butchering makes one wonder why hominids would want to hunt for a large carnivore without...Show moreThe discovery of remains of a lion in the Gran Dolina cave (Atapuerca, Spain) with pronounced signs of butchering makes one wonder why hominids would want to hunt for a large carnivore without projectile weapons. These lion remains are special, but not unique in the Middle and Upper Palaeolithic of Europe. Traces of hunting for lions and wolves are present at a limited number of sites, and procurement of brown bear and cave bear is widespread. In this paper I explore a costly signalling explanation for hunting on these large carnivores. The costly signalling theory states that animals can use signalling to show a quality that is otherwise not easily observed. If the signal is truly costly, this guarantees a level of honesty and receivers of the signal can benefit by responding to it. In our hominid case, strong men can show their hunting quality by engaging in risky hunts for large carnivores. Observing females will then preferentially mate with those males and competitors will be deterred. Anthropological studies apply costly signalling theory to explain deviations from the expected patterns of optimal foraging theory. I will discuss an anthropological case study and then return to the archaeological situation to asses the value of costly signalling for hunting for large carnivores in the European Palaeolithic. Showing the results of signalling in the archaeological record is difficult, but indirect observations can be used. The main value of costly signalling theory lies in its ability to explain economically unexpected behaviour and in introducing sexual selection to European Palaeolithic archaeology.Show less
De scriptie behandelt een onrustige periode op het eiland Curaçao, eind achttiende/begin negentiende eeuw. Terwijl in Nederland de patriotten met hulp van de Fransen de macht hebben gegrepen, is...Show moreDe scriptie behandelt een onrustige periode op het eiland Curaçao, eind achttiende/begin negentiende eeuw. Terwijl in Nederland de patriotten met hulp van de Fransen de macht hebben gegrepen, is het op het eiland Curaçao ook onrustig. Onder andere onder invloed van een revolutie op Haïti vindt ook op Curaçao in 1795 een slavenopstand plaats, die met geweld wordt onderdrukt. Vanaf 1796 tot pakweg 1800 wordt het onder de blanke bevolking eveneens onrustig en is er sprake van een revolutionaire beweging/periode waarin de gematigde patriotten de macht grijpen. Deze revolutie wordt deels ingegeven door revolutionaire (verlichtings)ideeën uit Europa, maar ook veroorzaakt door het wegvallen van de handel op het eiland en het verminderen van de macht van het moederland in de regio. Rode draad in de scriptie vormt de persoon Albert Kikkert. Sommige historici noemen Kikkert een typische windvaan, iemand die met alle winden meewaait. Eind achttiende eeuw is hij bijvoorbeeld een patriot in 'hart en nieren' en een tegenstander van stadhouder Willem V, maar hij zal zich later opwerken tot de eerste gouverneur-generaal van Curaçao onder koning Willem I. De geschiedschrijving is niet positief over het functioneren van Kikkert, hij werd bijvoorbeeld na drie jaar al ontslagen. Maar deze scriptie werpt ook een ander licht op deze gouverneur en de problemen waarvoor hij (bestuurlijk) gesteld werd zo direct na de Franse tijd. Kikkert kwam op Curaçao terecht in een bestuurlijk vacuüm en hoefde op uitgebreide ondersteuning uit Den Haag niet te rekenen. Zeker in een periode waarin de handel op het eiland niet op gang wilde komen en het in een van de belangrijke afzetgebieden, Zuid-Amerika, inmiddels ook tot een revolutie was gekomen onder leiding van Simón Bolívar.Show less
An assessment of attitudes to language change based on the use of 'like'. Language change is addressed in this thesis in different contexts: spoken, written and digital. In addressing this topic, I...Show moreAn assessment of attitudes to language change based on the use of 'like'. Language change is addressed in this thesis in different contexts: spoken, written and digital. In addressing this topic, I explore one particular feature, the use of the word like, as a vehicle to assess to what extent standard grammatical rules are observed in different usage environments.Show less